[451] ‘Oogen, die in mij rusten,’
Overlevering
M1 |
Typoscript, oorspronkelijk collectie J.Th. Stakenburg, H-16. |
M2 |
[Ed. Hoornik], ‘Twee nagelaten gedichten.’ In: De gids 125.1 (1962) [In memoriam-nummer], p. 161. |
M3 |
Typoscript, collectie J. Vermeulen, H-20,ii. |
D1-2 |
Eurydice1-2, p. 16. |
P1 |
Eerste proef D3, H-88. |
P2 |
Tweede proef D3, H-89. |
D3 |
Cryptogamen iii, p. 16. |
M4 |
Kopij D4, H-122. |
D4 |
Verzamelde gedichten, p. 375. |
| |
Commentaar
1 | Zie [427] ‘Nachtwind en ritseling’, noot 1. |
2 | Dit gedicht werd, evenals [484] ‘Herfst’, door Ed. Hoornik als nagelaten gedicht gepubliceerd in De gids (M2). Hoornik schreef: ‘Tussen brieven, die Achterberg mij in de eerste oorlogsjaren schreef, trof ik kort na zijn dood bovenstaande twee gedichten aan, die bij mijn weten nimmer werden gepubliceerd.’ Omdat het originele manuscript of typoscript niet is overgeleverd, wordt de door Hoornik geciteerde versie in de overlevering betrokken. |
3 | Zie [429] ‘Het fluisterbosch’, noot 2. |
4 | Op 22 april 1944 vroeg Achterberg, die kennelijk bezig was met de definitieve samenstelling van Eurydice, aan Jan Vermeulen: ‘Weet je iets te vinden over: Medusa? (Beteekenis enz.)’. Zie verder § 18.1. |
|
|