Gedichten. Deel 2. Commentaar
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Woord voorafIn 1959 werden de eerste plannen gemaakt voor een uitgave van de verzamelde gedichten van Gerrit Achterberg (1905-1962). Achterberg kwam met zijn uitgever Querido overeen dat de uitgave zou worden samengesteld op basis van de drie tot dan toe verschenen Cryptogamen-bundels en in de eerste helft van 1961 zou verschijnen. In 1960 werd de planning van de uitgave bijgesteld, zodat eerst de verzamelbundel Cryptogamen 4 en Vergeetboek nog gepubliceerd konden worden. De nieuwe afspraak was dat de dundrukuitgave in het voorjaar van 1965, ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de dichter, zou verschijnen. Het plotselinge overlijden van Achterberg op 17 januari 1962 was reden om de Verzamelde gedichten versneld te realiseren. Besloten werd de uitgave te bezorgen volgens het door Achterberg en Querido vastgestelde stramien (een herdruk van de vier Cryptogamen-delen en Vergeetboek, waarbij de afzonderlijke bundels in volgorde van verschijnen van de eerste druk werden geplaatst) en alleen varianten en correcties aan te brengen voorzover deze door Achterberg waren aangegeven. Wel werd na een tekstvergelijkend onderzoek nog een aantal zetfouten verbeterd. De tekstbezorging was in handen van Daisy Wolthers - die Achterberg vanaf de eerste voorbereidingen voor de uitgave had geassisteerd bij de correctie van de kopij -, daarbij terzijde gestaan door de weduwe, Cathrien Achterberg-van Baak. De uitgave verscheen in december 1963. Bij de verschijning van de Verzamelde gedichten uitten verschillende recensenten kritiek over de summiere colofon, met name over de opmerking dat de ‘correctie geschiedde naar aanwijzingen gevonden in de nalatenschap van de dichter’. Men vroeg zich af wie voor deze editie, zowel wat betreft de samenstelling als tekstbezorging, verantwoordelijk was geweest.Ga naar voetnoot1 Kees Fens deed navraag bij de uitgever en kon vervolgens in zijn bespreking melden dat Achterberg ‘van zijn Verzamelde gedichten een editie [heeft] gewild als nu verschenen is. Deze Verzamelde gedichten zijn dus Achterbergs werk, al heeft hij het boek door zijn plotselinge dood niet kunnen voltooien.’Ga naar voetnoot2 Resteerde de vraag hoever de dichter gekomen was met de voorbereidingen van zijn uitgave en in hoeverre hij | |
[pagina 4]
| |
met deze Verzamelde gedichten zijn gehele oeuvre in een definitieve vorm voor het nageslacht had vastgelegd. Waren de Verzamelde gedichten ‘het geheel van zijn poëzie [...] zoals hij zijn dichtwerk gezien en ons nagelaten heeft’, zoals Anthonie Donker het omschreef?Ga naar voetnoot3 Anderen memoreerden in dit verband ‘dat Achterberg in zijn laatste tijd bijna geen gedicht meer geschreven’ had of zelfs ‘in 1954 zo goed als uitgesproken scheen’.Ga naar voetnoot4 Of, zoals Hazeu later in zijn biografie zou schrijven: ‘ruim drie jaar voor zijn zestigste verjaardag was door de dichter het verzameld werk reeds in manuscript gereed gemaakt. Hij moet zijn werk als voltooid hebben beschouwd.’Ga naar voetnoot5 Eén van de critici die de relatieve betekenis van Achterbergs ultima manus op waarde wist te schatten, was Kees Fens. Hij schreef: De wetenschap dat men hier met een door Achterberg zelf opgezette editie te doen heeft, brengt haar consequenties mee: Achterbergs laatste visie op zijn eigen oeuvre blijkt een andere dan in Cryptogamen; en uit de Cryptogamen bleek een veranderde kijk op vroeger verschenen bundels. [...] Men moet dus vaststellen, dat Achterbergs visie op zijn eigen werk blijkbaar voortdurend veranderde. Vanuit deze optiek bepleitte hij, ‘alle intenties van Achterberg zelf ten spijt’, een uitgave ‘waarin voor alle varianten - die telkens een nieuw vers opleveren - plaats is, varianten die elk op zich een nieuwe ontwikkeling van de dichter tonen.’ Het is opmerkelijk dat het merendeel der recensenten de verschijning van de Verzamelde gedichten aangreep om eenzelfde pleidooi te houden: een wetenschappelijke editie, waarin - de eensgezindheid was in dezen opvallend - alle varianten zouden moeten worden opgenomen en de chronologie van het ontstaan van de gedichten tot zijn recht zou moeten komen.Ga naar voetnoot6 R.P. Meijer voorspelde: ‘Dat zal een uitzoekerij van belang worden en het zal wat geld kosten, maar aan Achterberg zijn we dat wel verplicht.’Ga naar voetnoot7 Beide aspecten hadden - temidden van alle commotie rond de biografie van Achterberg - inmiddels reeds de nodige aandacht gekregen in de (vak)tijdschriften. R.P. Meijer had een studie gewijd aan de ‘Schijnbare en ware chronologie in het werk van Achterberg’ en R.L.K. Fokkema had een eerste ‘verkenning door varianten’ gepubliceerd, in het stu- | |
[pagina 5]
| |
dentenblad Pharetra.Ga naar voetnoot8 Met name het onderzoek naar de varianten in Achterbergs poëzie, en daarmee ook naar gedichten die buiten de Verzamelde gedichten waren gebleven, zou in latere jaren in de belangstelling staan. Het proefschrift van Fokkema, Varianten bij Achterberg (1973), was zelfs een van de eerste proeven op het gebied van variantenonderzoek in Nederland. Zoals bekend moest Fokkema zich in zijn dissertatie beperken tot de drukgeschiedenis van Achterbergs gedichten, omdat mevrouw Achterberg van mening was dat ‘openbaarmaking van ander materiaal dat licht kan werpen op de tekstgeschiedenis der gedichten [...] niet in overeenstemming zou zijn met de wil van de dichter’.Ga naar voetnoot9 Op het moment dat het handschriftelijke materiaal, met name uit de nalatenschap van Achterberg zelf en uit de zogenaamde Collectie Stakenburg, ter beschikking kwam, werd het plan opgevat voor een historisch-kritische uitgave. De voorbereidingen van de uitgave, in 1982 door R.L.K. Fokkema c.s. ter hand genomen,Ga naar voetnoot10 hebben onder meer geresulteerd in de uitgave van verschillende correspondenties van Achterberg en in genetisch-interpretatieve artikelen in de Achterbergkroniek. In 1991 kwam het project, dat door allerlei omstandigheden vertraging had opgelopen,Ga naar voetnoot11 onder de hoede van het toenmalige Bureau Basisvoorziening Tekstedities (thans het Constantijn Huygens Instituut) te 's-Gravenhage. De onderhavige editie is het resultaat van het onderzoek, dat ik vanaf 1 maart 1991 heb kunnen verrichten. Het onderzoek werd begeleid door een projectcommissie, bestaande uit G.J. Dorleijn, R.L.K. Fokkema, A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet. De kopij voor de uitgave is afgesloten op 31 december 1997.
Het verschijnen van deze editie biedt mij de gelegenheid om mijn erkentelijkheid te betuigen aan degenen, die mij in de afgelopen jaren behulpzaam zijn geweest. In de eerste plaats dank ik mijn promotor H.T.M. van Vliet voor de uitnemende wijze waarop hij de totstandkoming van de editie heeft begeleid. Hij gaf mij de ruimte om het onderzoek naar eigen inzicht uit te | |
[pagina 6]
| |
voeren. Zijn niet al te hoge waardering voor het werk van Achterberg heeft hem er gelukkig niet van weerhouden ‘alles beslissend door te lezen [...], scherp en strikt’. Zonder zijn doelmatige commentaar zou deze uitgave wel dikker, maar niet veel beter zijn geweest. Het heeft mij bijzonder verheugd dat G.J. Dorleijn en R.L.K. Fokkema als co-promotor hebben willen optreden. Gillis Dorleijn heeft mij in Groningen het vak geleerd, tijdens de studie Nederlands en daarna, toen hij mij de kans gaf als assistent mee te werken aan de Nijhoff-uitgave. Na mijn vertrek naar Den Haag bleef hij het Achterbergonderzoek van nabij volgen en ondersteunen. Ik heb zijn betrokkenheid bijzonder gewaardeerd. Redbad Fokkema stelde bij de nieuwe start van het onderzoek op ruimhartige wijze zijn Achterberg-documentatie ter beschikking. Ook daarna mocht ik nog vele malen een beroep doen op zijn grote kennis van het werk van Achterberg. Zijn relativerende opmerkingen bij de stukken die ik hem voorlegde, hebben mij voor een al te ver doorgevoerd perfectionisme behoed. Bij het ter perse gaan van de uitgave op 5 april 2000 bereikte mij het droeve bericht dat Redbad de avond ervoor was overleden. Ik gedenk hem met groot respect. A.L. Sötemann bedank ik nu eens niet vanwege zijn expertise op het gebied van de editiewetenschap, wél voor de talrijke gegevens en inzichten die hij mij door zijn persoonlijke betrokkenheid bij Achterberg en diens poëzie kon verstrekken. Met Fabian Stolk, die in Utrecht aan zijn proefschrift Een kwestie van belichting werkte, bestond bij de voorbereiding van de gedichten uit Spel van de wilde jacht een vruchtbare uitwisseling. Ik denk met genoegen terug aan de urenlange besprekingen van varianten, punten, komma's en al dan niet terecht geplaatste teksthaken. Zelden zal een variantenapparaat met zoveel aandacht en kennis van zaken zijn bestudeerd. Bijzonder plezierig was (en is) de samenwerking met mijn collega's op het Constantijn Huygens Instituut. De tijdelijke aanstelling van een assistente, Marianne Baas, betekende bovendien een aanzienlijke verlichting van de - soms ondankbare - taak de omvangrijke bibliografieën (van secundaire literatuur en vertalingen) samen te stellen. Veel hulp bij dit en ander weerbarstig onderzoek heb ik ook gekregen van Gerard Nijenhuis, Marlies Schouwstra en Pieter Jeroense, die zich in het kader van hun stage hebben ingezet voor de uitgave. Hun enthousiasme werkte aanstekelijk. Aan F. Bos van de afdeling Edita van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen komt grote dank toe voor de wijze waarop hij ook deze editie heeft vormgegeven. Bij het zetten van de tekst bleek Connie Klützow steeds weer in staat een oplossing te vinden voor de soms zeer ingewikkelde kwesties die typograaf en editeur haar voorlegden. | |
[pagina 7]
| |
Voor hun hulp bij de transcriptie van vertalingen dank ik W.L. Idema (Chinees), R. Kruk en A. van Oppenraay (Arabisch) en M. van Ravenstein (Russisch). B. Plachta herzag een eerdere versie van de Zusammenfassung. K. Thomassen wist het antwoord op een aantal vragen over typografische kwesties, waarvoor dank. Het Willem Kloos-Fonds verleende toestemming voor het publiceren van de gedichten en het materiaal uit de nalatenschap van Achterberg, die berust in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Ik bedank de medewerkers van het Museum, in de persoon van S.A.J. van Faassen, voor hun voortdurende hulpvaardigheid. Daarnaast heb ik dankbaar gebruik gemaakt van de Achterberg-collecties van de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage en de Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer. Verder dank ik de volgende instellingen: Antiquariaat Schumacher te Amsterdam, Antiquariaat André Swertz te Utrecht, Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven te Antwerpen, Em. Querido's Uitgeverij B.V. te Amsterdam, Gemeentearchief te Amsterdam, Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800 - heden) van de Vrije Universiteit te Amsterdam, Katholiek Documentatiecentrum van de Katholieke Universiteit te Nijmegen, Meertens Instituut te Amsterdam, Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen te 's-Gravenhage, Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Sport te 's-Gravenhage, Rijksarchief Gelderland te Arnhem, Stadsbibliotheek te Haarlem, Uitgeverij Unieboek te Houten, Universiteitsbibliotheken te Leiden en Maastricht en Veilinghuis Bubb Kuyper te Haarlem. Met een vermelding van hun namen spreek ik ten slotte mijn dank uit aan de personen die mij hebben geholpen bij de totstandkoming van deze editie, hetzij door inzage te verlenen in materiaal, hetzij door informatie te verstrekken: W.J. van den Akker (als vertegenwoordiger van de Stichting J.B.W. Polak), D.-E. Baestaens, S. Bakker, J.Ph. Barendregt, S. van den Berg†, L.A.C. Berger-Dekker, A. den Besten, C. Bittremieux, M. Bouhuys, J. Carton, A. Claessens, H. Entjes, D. Goudsblom, J. Harten, W. Hazeu, A.T. Heij, K. Hilberdink, M.J.G. de Jong, G. Kamphuis†, G. Kleis, E. Korsten-Burgemeister, R. Kuipers, Chr. Leeflang†, K. Lekkerkerker, E. Meijer, A. Middeldorp, A. Morriën, I. Palies, F. Portegies Zwart, H.G.M. Prick, H. Roest, E. Schepens†, H.A. van Slooten, B. Slijper, A.L. Sötemann, H. van Straten, R. Tummers, J. van der Vegt (als vertegenwoordiger van de Stichting Hendrik de Vries-Riek van der Zee), K. Vermeulen, M. Vermeulen-Bervoets, D. Verspoor†, D. Wolthers.
Ik draag dit werk op aan de nagedachtenis van mijn vader, J. de Bruijn. |
|