Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
[734] Zelfmoordenaar(aant.)Toen, in die nacht, kraaide de haan, er hing
een voorgevoel, dat morgen worden ging.
Een groene boel, zag ik door 't venster heen.
Een doodstil doel, dat nog te wachten scheen.
5[regelnummer]
Mijn voorhoofd, koel, vel over been, aan 't glas
dacht, dat daar buiten iemand nog niet was,
of dat er iets gebeurd was, wat niet meer
hersteld kon worden zonder tegenweer.
Er stonden strepen in de lucht, zoo dreigend.
10[regelnummer]
Het groene kwaad vertrok een ooglid, zwijgend.
Ik kreeg, als in mijn jeugd, uren geduld
met een geheim, dat nimmer werd onthuld,
maar met de doovenetels en het gras bedroefd
beneden in het midden van de nacht vertoeft.
15[regelnummer]
De klokken hebben keer op keer een waarschuw.
Over mijn witte vingers loopt een haargruw.
Iemand, die ligt begraven, weet zooveel.
Ik grijp mijzelve langzaam bij de keel.
Mijn hals schiet als een stengel uit mijn rug,
20[regelnummer]
nu ik hier bengel aan de buitenplug.
|
|