Gedichten. Deel 1. Teksten
(2000)–Gerrit Achterberg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 264]
| |
[565] Spirogeet(aant.)Ik zal u naderen door de riolen
en langs de voegen van de muur
in leege middagen, het uur
dat ergens in de straten wordt gestolen.
5[regelnummer]
Gij zult alleen zijn en de deur
staat op een kier. Ik kom naar boven loopen.
Uw hart gaat hameren om het onmooglijke,
dat oogenblikkelijk gebeurt.
Ik zal op u in 't holste van de nacht
10[regelnummer]
plotsling een zaklantaren laten schijnen.
Uw leden zijn verlamd; uw keel ontkracht.
Ge blijft staroogen lang na mijn verdwijnen.
Ook overdag ontkomt ge mij niet meer.
Mijn blik rust op u uit verborgen hoeken.
15[regelnummer]
Gij gaat zóó zenuwslopend aan het zoeken,
dat ik u tot de avond enerveer.
Ik tik tegen de binnenkant der deuren
van kamers, die gij uitgegaan zult zijn.
Gij durft niet om te keeren; om de schijn
20[regelnummer]
en uw figuur te redden hoor ik neuriën.
O spirogeet van onrust in het huis.
Jicht van onvrede langs de binnenwanden.
Pijnpunten, die kathodestralen zenden
en overal een perforatie branden,
25[regelnummer]
waarmee eerlang de woning valt aan gruis.
|
|