Afvaart
(1931)–Gerrit Achterberg– Auteursrecht onbekend
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
IIZij ging van mij vandaan
het licht van de lantaren tegen,
haar lange schaduw lag tot aan mijn voeten.
Zóó heeft zij voor het laatst mij willen groeten
met 't dierbaarst dat ik van haar had gekregen:
haar hoofd - en is toen in het licht vergaan.
| |
[pagina 17]
| |
IIIZal dan uw liefde grooter wezen dan mijn vrees?
Gij kwaamt terug onverwacht en vond mij slapen.
Mijn oogen beefden open - vrees overgleed
glans, dien gij niet kende... Slapen
moet ik nu... Zie ik slaap zonder vrees.
Gij bidt u in den hof voor mij ten bloed.
Een haan driemalen kraaide, hoog en heesch.
Ik kom u als een Petrus tegemoet.
|
|