De zangvogeltjes. Deel 7(1899)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 7. De Molen. Matig snel. 1. Daar ginds staat een mo - len bij d'ak-ker grond; Zijn wie-ken draai-en ge - sta - dig rond.}rond - om, rond - om, 2. Het graan schudt hij uit met steeds nij- vre hand; 't Wordt fijn ge - ma - len als stui-vend zand.}rond - om, rond - om, 3. Bij dag noch bij nacht staat de mo- len stil; De wie-ken draar-en staag om haar spil.}rond - om, rond - om, [pagina 8] [p. 8] rond-om, rond-om, rond-om, rond-om, rond-om,{1. Dat klep-pert en klap-pert rus-te-loos voort - Mu - ziek die 't liefst de mul - der hoort. Dat klep-pert en klap - pert rns-te-loos voort: Mu - ziek, die 't liefst de mul - der hoort. rond-om, rond-om, rond-om, rond-om, rond-om,{2. Zijn al - ler bes - te hulp en knecht, Dat is de wind, rond uit - ge - zegd. Zijn al - ler bes - te hulp en kuecht, Dat is de wind, rond-uit ge - zegd. rond-om, rond-om, rond-om, rond-om, rond-om,{3. De mo - le - naar weet bij - zon - der goed, Dat vlijt bij 't werk hem voor-deel doet. De mo - le - naar weet bij- zon - der goed, Dat vlijt bij 't werk hem voor-deel doet. Vorige Volgende