De zangvogeltjes. Deel 7(1899)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] 1. Avondlied. Zeer rustig. 1. 't Wordt a - vond; hij spreidt weer zijn slui - er, En dekt er de aar-de meê toe. De vo - gel-kens al-len, zij zwij - gen: Slechts één zingt blij nog te moê. De vo - gel - kens al - len, zij zwij - gen: Slechts één zingt blij nog te moê. 2. De zon daalt met pur - pe - ren stra - len Ter ruste in 't wes - ten neer; En vrien-de-lijk rijst aan den he - mel Het schit-trend ster - ren - heir. En vriende - lijk rijst aan den he - - mel Het schittrend ster - - ren- heir. 3. Der kin-dren ge - be - den ook rij - zen Eer- bie - dig op tot den Heer, En staamlen Hem dank voor al 't goe - de, Zijn liefde en goed-heid ter eer. En staamlen Hem dank voor al 't goe - de, Zijn liefde en goedheid ter eer. 4. Nu heerscht er rust en vre - de; 't Slaapt al - les in den nacht; Maar God in den hoo - gen he - mel, Houdt o - ver al - len de wacht; Maar God in den hoo - - gen he - - mel Houdt o - ver al - len de wacht. Vorige Volgende