De zangvogeltjes. Deel 6(1896)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] 17. O, hoe lieflijk schoon is de lentetijd! Frisch en vroolijk. 1. Als de lente met haar milde hand Zegen strooit en leven schept op 't land; Als het eerste groen in frischheid prijkt, 't Eerste bloempjen uit het graskleed kijkt: Als der voglen toon Klinkt zoo wonderschoon: ‘'t Gu-re win-ter-we- 2. Als het beekje langs zijn oevers snelt, Langer niet door ijzren boei bekneld; Als het vee den muf - fen stal ver- laat, En naar har - te-lust weêr gra-zen gaat: Als van 's hemels trans Blij - de zon-ne - glans De aarde tooit als met [pagina 26] [p. 26] der is ge-vloôn!’}Roepen aarde en hemel, Jublend wijd en zijd: ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’ ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’ een gouden krans-}Roepen aarde en hemel, Jublend wijd en zijd: ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’ ‘O, hoe lieflijk schoon, O, hoe lieflijk schoon Is de len - te - tijd!’ Vorige Volgende