De zangvogeltjes. Deel 6(1896)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 4. Kerstnacht. Langzaam. 1. O nacht, zoo rijk in ze-gen, Bestraald door 't glansrijkst licht! Ik wil u blij doorwa-ken, En sluit mijn oog niet dicht. Waarheen mijn blik zich wen - de, Zie 2. Hoe schit - te-ren de starren Als van een hoo - ger glans! Zij zien, ook zelfs in 't hutje, Slechts feestvreugd van den trans. Aan-bid - dend knielt de menschheid, Het 3. Dit is de nacht der liefde, Dit is de heil - ge nacht! Geen som-bre schaâuw verdonkert Zijn on - be- schrijf-bre pracht. ‘In men-schen wel - be - ha - gen,’ Galmt [pagina 6] [p. 6] 'k louter vreugd be - reid: Ja, ju - be - lend al - om - me Smaakt ie-der za - lig - heid. Ja, ju-be - lend al- om - me Smaakt ie - der za - lig - heid. oog tot God ge - wend, Daar englen haar be - groe - ten, Die zijn ge - na haar zendt. Daar englen haar be- groeten, Die zijn ge - na haar zendt. jublend o - ver de aard; En aarde èn he - mel bei - den Heeft God te zaam ge - paard. En aarde en he - mel beiden Heeft God te zaam ge - paard. Vorige Volgende