De zangvogeltjes. Deel 5
(ca. 1900)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend
[pagina 47]
| |
1. zang een groote schat, Om als troo-ster mee - ge-
ge - ven, Op het moei-lijk le-vens-pad, Waar dan het
lied zich ook laat hoo-ren, Wordt vre-de en rust en lust ge-
2. woe ---- lig, schreiend kind, Kan de moe-der - zorg het
we-ten, Waar zij hulp en troost bij vindt. Als moe-der-
lief dan maar gaat zin-gen, Weet zij die on - rust te be-
3. leed en droe-fe - nis. Ziet de zang ver - heft ons
we-der En schept licht in duis-ter-nis. Hij wijst ons
op de ze - ge - nin-gen, Die ons nog da - ge - lijks om-
4. ziek voor 't luistrend oor, Als men bui - ten on - ge-
dwongen, Jn - belt met het vo-glen-koor. Dan juicht de
ziel met blij-de klan-ken, Dan noopt ons al - les God te
| |
[pagina 48]
| |
1. bo-ren; Goe - de woorden, zui - vre wijs, Stemmen
't hart tot lof en prijs, Goe - de woor-den, zui - vre
wijs, Stem-men 't hart tot lof en prijs.
2. dwin-gen; Met een lach-je op 't ge - zicht, Sluit de
klei - ne d'oog-jes dicht, Met een lach - je op 't ge-
zicht, Sluit de klei - ne d'oog - jes dicht.
3. rin-gen En ge - sterkt door zij - ne macht, Wordt de
dag-taak blij vol-bracht, En ge - sterkt door zij - ne
macht, Wordt de dag-taak blij vol-bracht.
4. dan-ken; 't Hart dat dank-baar zoo ge - niet, Paart zich
aan het en - glen-lied, 't Hart dat dank-baar zoo ge-
niet, Paart zich aan het en - glen - lied.
|
|