De zangvogeltjes. Deel 4(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] 8. Een Alpenlied. Eenigszins langzaam. Brunner. 1. Gij Ber-gen, vaart - wel, - vaart-wel! Gij fluis-tren - de wouden, Die vaak mij aanschouwden Bij rui-schen - de bron, Bij rui-schen - de bron! Nog 2. Gij Herders, vaart - wel, - vaart-wel! Mijn in-nigst ver-lan-gen Vliegt heen naar uw zan-gen, Door de Al-pen ge - hoord! Door de Al-pen ge-hoord! Met 3. Gij Al-pen, vaart - wel, - vaart-wel! Wat lief - lij - ke geuren, Wat rijk-dom van kleuren, Ge- noot ik op u! Ge - noot ik op u! O [pagina 12] [p. 12] 1. denk ik steeds met vreugde, Hoe gij mijn hart ver-heug - de! Gij Ber-gen, vaart - wel, Gij Ber-gen, vaart-wel, vaart - wel! - - - - 2. weemoed en met smar-te Ge - denkt u steeds mijn har - te! Gij Herders, vaart - wel, Gij Herders, vaart-wel, vaart - wel! - - - - 3. zoe - te le - vens - stonden, Hoe ras waart gij ver-zwon-den! Gij Al - pen, vaart - wel, Gij Al-pen, vaart-wel, vaart - wel! - - - - Vorige Volgende