De zangvogeltjes. Deel 3(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] 8. Het onweder. Langzaam. 1. Dui-stre wol - ken pak - ken sa-men Aan des he - mels blau - wen trans, En de schit - te - ren - de zon-ne, En de schit - te - ren - de zon - ne Derft op eens haar gouden glans. Derft op eens haar gou - den glans. 2. Angstverwekkend rolt de don-der, Drei-gend schiet de blik - sem neêr! Maar Gods stem al - dus verkondigt, MaarGods stem al - dus ver - kon-digt: ‘Straks, na-tuur! her-âemt gij weêr!’ ‘Straks, na - tuur! her - âemt gij weêr!’ [pagina 12] [p. 12] Zeer opgewekt. Juich thans! De zon - ne her - bo - ren in lui - ster, Glim - lachend blikt ze op het aardrijk ter neêr! Plots-ling verdreef zij het a - ke - lig dui-ster, Plots-ling ver-dreef zij het a - ke - lig dui-ster, Blijk van Gods lief-de, zijn al-macht ter eer, zijn almacht ter [pagina 13] [p. 13] eer! zijn almacht ter eer! Blijk van Gods lief-de zijn almacht ter eer! zijn almacht ter eer! zijn almacht ter eer! Vorige Volgende