De zangvogeltjes. Deel 2(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] 17. De Lentemorgen. Niet te snel. J.A.P. Schultz. 1.{U wijd ik mijn' lof-zang, u, len-te, mijn lied! {Hoe zon-nig die velden, hoe frisch aan de vliet. Hoe spie-glen de boo-men in 't bronnat te-rug, Die vischjes zoo dar-tel, die vo-gels zoo vlug! 2.{Hoe schoon staan die weiden, die bloemen aan 't pad, {Hoe pa - relt de dauwdrop op bloesem en blad! Reeds kleurt zich de bes met haar lie - fe - lijk rood. Die gol - ven - de hal-men voor - spel - len ons brood. 3.{Hoe fluis-tert de wind door het el - zen - hout heên. {Hoe hecht zich de mosplant aan stam en aan steen! Het bij - tje rooft weg al wat voedsel haar biedt, 't Ge- not wordt verhoogd door der vo - ge - len lied. 4.{Hoe rijk is dat al - les, die zwel-len - de vrucht, {Dat kab - blen - de wa - ter, die ster-ken - de lucht! Na-tuur biedt nu ruimschoots haar schatten ons aan, En doet ons met blijdschap ons le - vens - pad gaan. W.G. Becker. Vorige Volgende