De zangvogeltjes. Deel 2
(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
1. strand, Ver-wijderd van ouders, van huis en van land, Ge-
roe - pen tot plich-ten, tot ar - beid en strijd, Tot
zijn in den vreem-de, wel - licht voor al - tijd.
2. jeugd. Bij va-der en moeder, als tijdvak van vreugd, En
't woord bij hun ster-ven staat nog voor mijn' geest: Kind!
im - mer zijt gij ons tot blijd-schap ge - weest.
3. mij: Mijn jongen! steeds braaf en op - passend waart gij: Ver-
geet in den vreemde mijn les - sen toch nooit, Be-
waar steeds het goe-de, in uw har - te ge - strooid.
4. vuld, Mijn dierbren! nu wacht ik met hoop en ge - duld Ont-
moet ik u dan ook op aar - de niet meer, Toch
een - maal daar - bo - ven, daar zie ik u weêr,
5. lied; Maar wilt gij het zingen, ver - geet daarbij niet: Slechts
hij, die zijn har - te voor 't goe-de ont - sluit, Ziet
dan - kend te - rug en ziet ho - pend voor - uit.
W.W.
|
|