De zangvogeltjes. Deel 1(ca. 1890)–Franz Abt– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende 16. Woudlied. Bedaard en met uitdrukking. J.A.P. Schultz. 1. Als 't hier een dor - re hei - de was, Waar nu die boomen staan, Wel heeren, ik verklaarde ras, Dat stond mij gansch niet aan. Geen 2. Nu ruil ik met geen koning, neen, En ben verheugd en blij. Ge- groet, gij boomen om mij heen, Gij tak - ken bo - ven mij! U 3. Wanneer de rijken uit de stad Ook bosschen willen zien, Dan nemen zij een struik of wat, Die hoog-ge - bo - ren liên! En 4. Dan moet de tuinman nog wat doen En maakt het verder klaar. Hij snijdt de boomen in fat-soen, En knipt ze met een schaar, Maar 5. De vorst be - zit zijn rijk ge- heel, In vollen glans en zwier: De rijkaard woont op zijn kasteel, En wij, wij zit - ten hier, Wel [pagina 14] [p. 14] 1. schaduw maakte 't hier dan koel, Ik zag noch struik noch stam, Dan was het hier een schra - le boe!, Waar ik niet gaar - ne kwam. 2. tel-len, neen, dat kan men niet, Meer zijn er dan men denkt, O wat ge - not uw scha-duw biedt Uw groen en lom-mer schenkt! 3. zet - ten die dan op een rij, Al staat het kaal en naakt, Toch zijn zij met dat denkbeeld blij: Hier is een bosch ge - maakt. 4. beste vriend! ge - loof mij vrij, Al kocht gij 't nog zoo duur, Ik kies voor mij de kwee - ke - rij Van moeder - lief na - tuur. 5. zonder luis - ter: glans of dos, Op 't koe - le gras-perk neêr, Maar heb - ben in - nig schik in 't bosch, En juichen God ter eer. Vorige Volgende