heeft, hoe meer hij wil, Nooit zwijgt zijn mond van
klach-ten stil.
3.{Noem vrij deez' aard een jam - mer - dal, Toch
is zij schoon voor mij;
Zij schenkt ge - noe - gens zon - der tal, En
maakt ons al - len blij;
De visch in
't nat, het wild in 't bosch, Ver - heu - gen zich in
bloeimaands dos.
[pagina 9]
[p. 9]
4. Ja, bosch en veld en beek en vliet Zijn zoo versierd voor mij! Voor mij weêrklinkt der vooglen lied, Van verr' en van nabij! Bij 's leeuwriks zang werk ik met lust, De nachtegaal zingt mij in rust.
5. En als ik 't scheppingswerk betracht, De zon, die 't al verguldt, Deez' aard getooid in bloemenpracht, En 't graan, dat halmen vult, Dan denk ik: al die heerlijkheid Is ook voor mijn genot bereid.
6. Dan juicht mijn ziel met blijden moed, Ik zink aanbiddend neêr, En zeg: Gij meent het met ons goed, Gij trouwe Hemelheer! O God! dat ik steeds dankbaar zij, En in uw goedheid mij verblij!