En hij wierp zich op den grond, trappend en schreeuwend en scheldnamen uitgillend.... beukend met de vuisten op den vloer, buiten zichzelven van opwinding. Zóó ingeworteld was in hem de vrees voor orde, netheid, zindelijkheid en fatsoen, zoo'n angst had hij voor het verlies van zijn teugellooze vrijheid, dat de minste aanraking met regelmaat en correctheid hem de stuipen op het lijf joeg. Wilkes liet hem een oogenblik uitrazen en zei toen kalm: ‘Je vader had altijd een schoon gezicht en schoone handen en geknipte haren.’
Die woorden troffen doel.
‘Je vader was altijd netjes op zijn kleeren en gebruikte nooit leelijke woorden, hij was altijd goed en vriendelijk en beleefd.’
Kruimeltje keek door zijn tranen heen Wilkes aan.
‘Ja zeker,’ vervolgde deze, ‘en als je vader je nu zag, zou hij zeggen: als mijn jongen zich niet wasschen wil en geen haren geknipt wil hebben en geen fatsoenlijke kleeren dragen ... dan wil ik hem niet hebben en zal ik wel een anderen jongen als zoontje aannemen.’
Kruimeltje's oogen fonkelden.
‘Zou-die dat zegge? ... zou die dat zegge? ... dan zal 'k die knul een paar blauwe ooge slaan ... en 'n bloedneus ... en z'n ribbe breke ... want het is m ij n vader, nietwaar Wilkes, het is mijn vader?...’
‘Zeker is het joùw vader, maar dan moet je ook leeren om een nette, gehoorzame jongen te worden, wil je me dat beloven?’
‘Zal vader dan geen andere jongen nemen?’ kwam er uit met een bedwongen snik.
‘Nee, natuurlijk niet ... want dan zou hij veel te veel van je houden, om je te willen missen... Beloof je het dan?’
‘Ja ... Wilkes ... maar laat assieblief niet zoo