| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste Hoofdstuk.
Eerste kennismaking met Jaap Bekkers.
In de groote stad Havendam met haar prachtige winkels en breede straten, maar ook met haar reusachtige fabrieken en dichtbevolkte wijken, woonde Jaap Bekkers met zijne ouders.
Vader en Moeder Bekkers waren eenvoudige beste menschen, die veel van hun eenigen jongen hielden, al haalde hij dikwijls het heele huis onderste boven.
Vader was werkzaam op een scheepstimmerwerf en verdiende goed zijn brood. Als hij 's avonds na het werk thuis kwam, hielp hij Jaap dikwijls
| |
| |
aan verschillende karweitjes. Jaap had al heel wat mooie dingen in huis gemaakt en vooral in 't fijne houtzaagwerk was hij een heele bolleboos.
Met trots wees Moeder wel eens op den mooien courantenhanger, die Jaap van sigarenplankjes had uitgezaagd, op het fijn bewerkte inkstel, Vaders pijpenrek, de bruin gepoelitoerde vogelkooi en tal van kunstig bewerkte portretlijstjes, alles in den loop der tijden en meest op lange winteravonden door Jaap vervaardigd. Natuurlijk was dat met hulp en onder leiding van Vader gebeurd, maar toch, daar zat wat in den jongen. En om het hem wat gemakkelijker te maken, had Vader een groot deel van den zolder voor hem ingeruimd, daar konden ze dan samen timmeren en knutselen naar hartelust.
Nu zou je allicht kunnen denken, dat Jaap een saaie, droge, suffe jongen was, maar dat leek er niet naar. Integendeel, Jaap was vroolijk en hield veel van allerlei guitenstreken.
De jongens op school en in de buurt hielden allen veel van Jaap en ook bij de grooten was Jaap bemind om zijn eerlijk en flink karakter.
Ook had hij een medelijdend hart en gebeurde het soms, dat een der jongens een hond plaagde, dan was het altijd Jaap die tusschenbeide kwam.
| |
| |
De straat waarin de woning van Jaap's ouders stond was niet een der aanzienlijkste, maar geleek meer op een weg, waar allerlei gangetjes op uitkwamen, met huizen naast en tegenover elkaar.
Zooals meest altijd in dergelijke wijken van
groote steden, liepen of liever krioelden kinderen grooten en kleinen er door elkaar zich vermakende met verschillende spelen.
Hierbij had Jaap meestal de hoofdrol. De kinderen konden niet naar hartelust spelen als Jaap er niet bij was, en meestal stonden de jongens op
| |
| |
straat al met ongeduld aan hem te fluiten, als Jaap thuis nog rustig zat te bikken.
Nooit zouden de kinderen uit de straat van Jaap naar school gaan, zonder hem af te halen.
Eens op een morgen echter ging Jaap wat vroeger naar school, dan de anderen, want hij had nog wat strafwerk te maken.
Daar de school al open was, liep Jaap gauw zijn klas in en ging op zijn plaats ijverig zitten werken.
Toen hij zoo een poosje bezig was, waarbij zijn tong met een puntje uit den rechter mondhoek gestoken, de bewegingen van zijn pen volgde, kwam de onderwijzer binnen. Deze keek vreemd op dat Jaap er al zat.
‘Moet je tong ook meehelpen bij 't werk Jaap?’ vroeg meester. ‘Wat voer je uit, jongen?’ Jaap vertelde het en kreeg toestemming om het werk af te maken.
De onderwijzer ging nu naar de kast om er eenige dingen uit te halen, die hij noodig had.
Jaap keek even zijn onderwijzer na, maar - wat was dat - een briefje aan meesters jas? Ja, hoor, een briefje met het opschrift ‘te koop.’ Dat was nog nooit vertoond!
Jaap dacht, wat zou er nu te koop zijn, meesters
| |
| |
jas of hij zelf, ik zal het hem eens vragen.
Juist wilde hij meester roepen, toen hij zich bedacht.
Neen, meester zou hem een domoor vinden, want natuurlijk was de jas te koop, die had meester al zoo lang.
Wacht dacht Jaap, ik weet wat.
Juist ging de onderwijzer voor het bord staan om een voorbeeld te schrijven.
Jaap uit de bank geslopen, op de teenen naar 't bord, wipte het briefje van de jas, haalde op zijn plaats het potlood te voorschijn en schreef boven het
| |
| |
woord ‘te koop’ - ‘een jas.’
Daar de onderwijzer nog op dezelfde plaats stond te schrijven en al zijn aandacht bij het werk had, merkte hij niet, dat Jaap hem voor de tweede maal naderde, nu met de bedoeling het briefje weer netjes op zijn plaats te spelden.
Gelukkig daar zat het weer, ziezoo nu was het veel beter te begrijpen.
Langzamerhand kwamen er meer leerlingen binnen en meester, die gereed was met 't schrijven van het voorbeeld, wandelde het lokaal eens op en neer, totdat het tijd was om te beginnen.
De kinderen vonden daar niets vreemds in, maar langzamerhand begonnen ze wat te merken!
Wat, een briefje aan meesters jas, waarop stond, ‘een jas te koop?’
Nee maar, dat hadden ze nog nooit gezien. Eerst natuurlijk fluisteren en toen een onderdrukt gelach, dat steeds luider werd.
Eenige malen moest meester al tot stilte aanmanen, maar het hielp niets, steeds luider werd het gelach.
Meester begreep er niets van en deed daarom maar, of hij de verdachte hand- en hoofdbewegingen niet zag.
Eindelijk werd het hem toch te machtig en
| |
| |
daarom draaide hij zich onverwachts om, en betrapte een jongetje, die grinnekend naar zijn jas wees.
De snoode dader van die oneerbiedigheid werd
nu geroepen en moest voor de klas vertellen wat dat alles beteekende.
Erg onsamenhangend en telkens door gelach onderbroken, bracht deze het verhaal ten einde.
| |
| |
Wat was de onderwijzer boos! Met een vuurrood gezicht keek hij Jaap aan.
‘Kom hier, Jaap, heb jij dat gedaan, toen je zoo vroeg in school was?’
Jaap was altijd eerlijk en vertelde nu ook oprecht wat er was gebeurd.
‘Meester,’ zei hij, u moet niet boos zijn, maar toen ik hier zat te schrijven, en u voor 't bord stond, was er een briefje op uw jas gespeld waarop stond: ‘te koop.’ ‘Ik vond dat zoo raar en wou u roepen en zeggen: Meester u hebt een briefje op uw jas waarop staat te koop, maar wat is nou te koop u zelf of uw jas? Ik was bang, dat u me zou uitlachen, omdat ik zoo dom was, want ik dacht dat u zeggen zou, natuurlijk mijn jas.
Toen heb ik dat er maar bij gezet. Ik dacht, ‘zoo zal 't eerder uitkomen.’
Meester wist eigenlijk niet wat hij er van denken moest, maar omdat hij Jaap als een eerlijken jongen kende, draaide hij spoedig bij. Toch zei hij, nog wat brommerig: ‘Nu moet ik je alweer straf geven. Het spijt me wel, maar je begrijpt, dat ik zooiets niet ongestraft kan laten. Je maakt dus, dat je mij morgenochtend honderd regels brengt luidende: ‘Ik mag mijn onderwijzer niet bespotten.’
Jaap ging druilerig naar zijn plaats terug. Hij
| |
| |
begreep er niet veel van. Hij had het zoo goed bedoeld, maar zijn goede bedoelingen werden blijkbaar verkeerd begrepen.
Dien morgen was Jaap met zijn gedachten niet bij zijn werk, maar zat telkens na te denken over
hetgeen gebeurd was.
Terwijl de andere kinderen een moeilijke som zaten te berekenen, keek Jaap, al maar zwaar denkend uit het raam.
Nu was juist tegenover de school een groentewinkel en hierop hield hij starend het oog gevestigd.
Onverwachts vroeg de onderwijzer:
| |
| |
‘Wel Jaap, wat komt er uit?’
Jaap, in de meening, dat meester de groentenwinkel bedoelde antwoordde werktuigelijk:
‘Een keukenmeid meester!’
De kinderen gierden het uit, de meester niet minder. Eerst keek Jaap verbouwereerd, maar langzamerhand drong het tot hem door, dat de meester bedoeld had, wat komt er uit de som.
Nu moest hij toch zelf ook lachen en vond het maar 't verstandigste niets meer te zeggen en leuk door te werken.
Eindelijk was het twaalf uur en mochten de kinderen naar huis gaan.
Jaap dacht, ik ben toch benieuwd wat Vader en Moeder wel zullen zeggen van dat briefje op dien jas.
Zoo in zichzelf denkende en overleggende was hij met Wim Kervel, een zijner vriendjes die gewoonlijk Rienus genoemd werd, aan een hoek der straat gekomen.
Daar zag hij even voor zich uit een tentwagentje gaan, waarin zich een gezelschap bevond.
‘Wacht, Rien,’ zei Jaap, ‘daar kunnen we mooi achteraan hollen.’
Dit deden ze dan ook.
Juist was men in het rijtuig bezig om elkaar
| |
| |
koekjes te presenteeren en één der inzittenden hield de hand, waarin zich een koekje bevond een weinig buiten het wagentje.
Jaap, denkende dat men hem er een wilde
geven, nam het dankbaar uit de hand in ontvangst, tot groote verbazing der inzittenden.
Nu werd natuurlijk het wagentje vergeten en het koekje, bestaande uit twee gedeelten met ijs er tusschen, zoo eerlijk mogelijk gedeeld. Jaap de grootste helft.
| |
| |
Dit voorval werd bij het thuiskomen dadelijk aan moeder verteld, waardoor het gebeurde op school eerst geheel in 't vergeetboek raakte. Maar toch kwam door het strafwerk de andere geschiedenis ook
aan den dag, want toen Vader 's avonds thuis kwam en Jaap vroeg wat hij dien dag in school had geleerd en gedaan, zag hij dat Jaap al druk regels zat te pennen.
Nu werd alles in geuren en kleuren verteld. Zoolang Jaap er bij was, hielden Vader en Moeder
| |
| |
zich goed en trachtten Jaap het verkeerde van zijn daad onder 't oog te brengen, maar nauwelijks was Jaap de kamer uit om naar bed te gaan of Vader kon zich niet meer goed houden en Jaap hoorde tot zijn verwondering, achter de gesloten deur, een soort indianen-gebrul.
‘Zou Vader niet lekker geworden zijn, Moeder,’ informeerde Jaap medelijdend.
|
|