| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
Fred krijgt een auto en de pret begint.
In een der fraaiste buitenwijken van Rotterdam, aangelegd met een overvloed van tuintjes en plantsoenen, woonde Fred Bakker met zijn ouders. Het was een gezellige buurt van meestal afzonderlijke kleine villa's, omringd van gras- en bloemperken, en achter of naast het huis een kleine garage.
Fred's vader, de heer Henri Bakker, was accountant aan een der groote reederij-kantoren. Mevrouw Bakker was een allerliefste moeder, die altijd de aardigste partijtjes en verrassingen voor Fred en zijn vrienden wist te bereiden. Ofschoon de heer Bakker zeer rijk was en zijn positie als accountant alleen diende om hem een interessante bezigheid te bezorgen, stelde hij zich tevreden met een klein, maar geriefelijk huis, omringd door families van den gegoeden stand.
Fred, die op dertienjarigen leeftijd naar de H.B.S., vijfjarigen cursus, was gegaan, was juist in het vijfde jaar van zijn studies. Hij hield wel van leeren, maar volgens zijn inzicht waren er te veel vakken, waar je niets aan had. De leeraars hadden niet over hem te klagen, of het moest wezen over zijn voortdurend teekenen van machine's en toestellen, die hij dan later in zijn
| |
| |
werkplaats vervaardigde. Hij was een jongen met een fijnbesneden gezicht, regelmatige gelaatstrekken en bijzonder donkere oogen, die vreemd, maar interessant afstaken bij zijn lichtblonde haar. Fred had een vurig temperament en werd vaak ongeduldig en driftig, als het werk mislukte. Toch had hij een volhardende natuur, en begon dan - zij het dan ook met een zucht - weer van voren af aan.
Zijn werkplaats was in de garage achter het huis, dat aan de Tuinlaan gelegen was. Het was een fraai huis met ruime, gezellige kamers, die bijna alle uitzicht gaven op de omringende tuinen en naburige huizen.
Jammer genoeg voor Fred werd de helft van de garage-ruimte ingenomen door de familie-auto, een zevenpersoons-Chrysler, waarmee de heer Bakker zijn huisgenooten rondtoerde, als hij den wagen zelf niet gebruikte om er mee naar zijn kantoor te rijden.
Fred had veel ruimte noodig voor zijn experimenten. Het uit elkander nemen en weer monteeren van een motorfiets was kinderspel voor hem. Hij liep de garages en werkplaatsen der autohandelaren af om allerlei onderdeelen op te koopen, die hij dan naar huis sleepte. Mijnheer Bakker mopperde soms om al dien rommel, dien zoonlief in zijn overigens onberispelijk-zindelijke garage opstapelde, maar hij liet den jongen toch zijn gang gaan.
Op een mooien avond in October was Fred, gekleed in ‘overall’, ijverig aan het werk. Zijn handen en gezicht waren zwart als roet, maar dat behoorde er nu eenmaal zoo bij. Hij werd in zijn arbeid gestoord door de nadering van voet- | |
| |
stappen over den cementen rijweg, die naar de garage leidde. Opziende bemerkte hij zijn boezemvriend, Bram Staal, die een klassegenoot van hem was en evenzeer een groot liefhebber van alles, wat maar door middel van electriciteit of benzine in beweging gebracht werd.
‘Hallo Fred,’ was Bram's joviale begroeting, ‘wat ben je nou weer aan 't bederven?’
‘Mijn moeders electrische waschmachine,’ zei Fred, op een paar metalen stampers wijzend, die op zijn werkbank lagen.
‘Wat scheelt eraan?’
‘Och, door 't vele gebruik had de heele machine een flinke schoonmaak noodig en daarom ben ik ze maar even aan het nazien. Nieuws?’
‘Plenty. De H.B.S. geeft de volgende week een feest in de groote zaal. Jan Van Dusen gaat van school en naar de vliegschool in Soest. Zondag hebben we voetbalmatch tegen “Mercurius” en onze vriend Jan Spander gaat een Jazzband oprichten.’
‘Goeie hemel!’ riep Fred lachend uit. ‘Je lijkt wel een wandelend nieuwsblad! Waar doe je al dat nieuws op?’
‘O, 'k ben schuw populair met de lui. Bovendien hebben we de gezelligheidsclub, die elke week vergadert. Waarom wordt jij geen lid, Fred?’
Fred nam een stukje schuurpapier en begon de stang van een der stampers van roest te bevrijden.
‘Ik ben bang, dat ik niet erg in den smaak zou vallen van de lui,’ sprak hij. ‘Ik ben geen grappenmaker zooals jij, en hier heb ik meer plezier dan op zoo'n vergadering.’
| |
| |
‘Dat komt, omdat je niet met de dingen op de hoogte bent. Als je eens wist, wat een pret we hebben. Jij zit altijd met je neus over je werkbank gebogen of in het een of ander werktuigkundig boek te snuffelen. Groote genade, ik houd ook van machinerie en motoren, maar dat wil nog niet zeggen, dat ik er mijn heele leven mee vervul. Jij, ouwe droogstoppel, ik zie je nog eens in later jaren als een oude, geleerde uitvinder, met lange, grijze haren, en omringd door groote, glazen kolven en retorten, in een stoffig laboratorium.’
Fred lachte om het schoone toekomstbeeld, dat hem door zijn vriend Bram voor oogen geschilderd werd.
Het verschil tusschen jou en mij is,’ vervolgde Bram, ‘dat jij scharrelt en prutst met machinetjes en dingen, uitsluitend voor de pret om aan je werkbank te staan. Ik niet. Als ik wat gemaakt of gerepareerd heb, wil ik er ook een hoop schik mee hebben door het te gebruiken. Ik maak nou mijn eigen auto.’
‘Ja, zooals je mij vroeger reeds verteld hebt. Hoever ben je er al mee?’
‘O, ik heb alleen nog maar vier wielen, een ouwe motor en de zitplaatsen noodig, dan is hij klaar. Maar zonder gekheid, Fred, je zult zien, dat ik het best klaarspeel. Ik spaar op voor de onderdeelen. Ik heb nu zoowat vijf-en-twintig gulden bij elkaar, maar ik wacht, tot ik er dertig heb en dan heb ik genoeg om een kar in elkaar te zetten. Zeg, doe me een plezier en kom de volgende maal op onze vergadering, hè? Je zult er geen spijt van hebben. We hebben een leuke bende...’
| |
| |
‘Och, ik zal wel eens zien,’ zei Fred, de nu blinkende onderdeelen van de waschmachine op hun plaats schroevend en zijn werk met voldoening beschouwend. ‘Wat was de naam ook weer van die keet, ik herinner mij zooiets van een Indiaansch woord...’
‘Owattepan,’ zei Bram, ‘een woord, afkomstig van de Mohikanen en dat beteekent: O wat een pan!’
Op dit oogenblik weerklonk de claxon van een automobiel.
‘Daar is vader,’ zei Fred, naar buiten wijzend, waar de Chryslerwagen van den heer Bakker kwam aanrijden. ‘Ik mag wel gauw mijn rommel uit den weg ruimen, anders zal je wat hooren.’
Mijnheer Bakker was echter zoo wijs, niet onmiddellijk de garage in te rijden, wel wetend, dat Fred altijd den vloer vol gereedschappen en onderdeelen had. Hij stopte de auto voor de deuren en, den rem vastzettend, riep hij de jongens toe:
‘Hallo jongens, wat fabriceeren we nou weer? O, ik zie het al, de waschmachine, hè? Zeg Fred, ik heb slecht nieuws voor je. Een vriend van mij zal voor een paar dagen de garage met mij deelen en zijn wagen hier brengen, tot zijn eigen garage klaar is. Je moet dus met je werkbank en al je gereedschappen en rommel naar den kelder verhuizen. Die is groot en ruim genoeg. Bovendien is het daar warmer; de winter staat voor de deur en het zal wel gauw te koud worden voor je, om hier in de garage te werken. Ook kan je dan een oogje houden op de centrale verwarming.’
| |
| |
De heer Bakker was intusschen uitgestapt en had zich bij de jongens gevoegd.
‘Zoo, Bram, hoe gaat het ermee? Zou je tijd hebben, Fred een beetje te helpen?’
‘Zeker wel, meneer Bakker, met plezier.’
‘Dat is goed. Je moeite zal beloond worden. Morgen is Fred jarig en dan zullen we een verrassing hebben.’
‘O ja? Ben je morgen jarig, Fred? Dat is leuk, zeg.’
‘Ik denk, dat je wel blij zult zijn, als ik je wat nieuwe gereedschappen geef, nietwaar, jongen?’ sprak de heer Bakker tot zijn zoon.
Fred, die tot nog toe niet gesproken had, omdat het vooruitzicht van verhuizing naar den kelder hem zoo onverwachts op het lijf viel, keek nu verrast op en zei: ‘Nieuwe gereedschappen... zou een electrische boor teveel gevraagd zijn?’
‘Sapperloot, een electrische boor kost heel wat geld,’ zei Fred's vader, met een knipoogje tot Bram, ‘maar als je me belooft niet meer met den motor van de auto te experimenteeren, zal je er een hebben.’
Fred was blij met het vooruitzicht van zulk een kostbaar stuk gereedschap te krijgen. Hij ging nu met Bram zijn werkbank naar den kelder verhuizen, waar het ruim en warm was. Geen wonder, de groote kachel van de centrale verwarming was daar. Fred zocht een geschikte plaats uit onder een electrisch stop-contact en het duurde niet lang, of hij was geïnstalleerd.
Den volgenden morgen, nadat Fred zich gewasschen en gekleed had, werd hij vanuit zijn
| |
| |
kamer geroepen door zijn vader.
‘Fred, kom eens een handje helpen!’
De jongen haastte zich naar beneden en werd door zijn moeder in de huiskamer verwelkomd met een verjaarswensch.
‘Hartelijk gelukgewenscht, Fred, en nog vele jaren!’
‘Dank u, moeder. Wat is dat? Een cadeau? Voor mij?’
Mevrouw Bakker knikte lachend en overhandigde Fred een zwaar pakket. Na het geopend te hebben zag Fred, dat het een splinternieuwe electrische boor was.
Fred vloog zijn moeder om den hals en kuste haar hartelijk.
‘Fred! Kom je haast?’ klonk vaders stem van buiten.
‘Vader roept,’ zei hij. ‘Wat is er toch aan de hand?’
‘Vader heeft moeite met de auto van z'n vriend,’ sprak moeder. ‘Ga hem maar eens gauw helpen.’
Fred haastte zich naar buiten en vond zijn vader in de garage.
‘Hallo, goeien morgen, jongen. Wel gefeliciteerd met je verjaardag. Achttien jaren, hè? Een heele leeftijd, hoor. Zeg, ik kan die kar er niet uitkrijgen. Wil je me even helpen?’
‘Zeker wel, vader... enne... vriendelijk bedankt voor die prachtige electrische boor, die ik van u en moeder gekregen heb.’
‘Ik ben blij, dat het je plezier doet, jongen. Ga jij nou even achter het wiel zitten, hè, en stuur den wagen recht naar buiten, dan zal ik zachtjes van achteren duwen.’
| |
| |
‘Best, vader.’
Naast mijnheer Bakker's Chrysler stond een fonkelnieuwe Graham-Paige. De radiator en de lantaarns schitterden in het zonlicht en er was geen krasje of smetje op het zwarte lakwerk.
‘Krimmeneelen, wat een prachtwagen!’ riep Fred uit, terwijl hij het deurtje openmaakte en achter het wiel klom. ‘Van wien is-die, vader?’
Fred kon het antwoord niet hooren, want vader mompelde zoo iets, toen hij achter de auto ging staan, om die voort te duwen. De jongen nam het wiel in de handen, maar eensklaps bleven zijn oogen stijf gericht op een kaart, die aan het wiel hing. Wat drommel, was hij aan het droomen of was dit de heuschelijke werkelijkheid? Met dikke, zwarte letters stond er op die kaart te lezen:
AAN FRED BAKKER
VAN ZIJN OUDERS
OP ZIJN 18en VERJAARDAG
‘Komaan, Fred!’ riep zijn vader, ‘houdt het wiel!’
‘Vader!’ schreeuwde Fred. ‘Die prachtauto! Voor mijn verjaardag? Ik kan het haast niet gelooven!’
De heer Bakker kwam nu lachend vanachter de auto vandaan, die hij heelemaal niet van plan was geweest, vooruit te duwen. Hij keek zijn zoon met een gevoel van trots aan en zei:
| |
| |
‘Ja, Fred, voor jou. Ik hoop, dat je er veel plezier van zult beleven, jij en je vrienden.’
Fred sprong eruit en omarmde zijn vader. Hij kon geen woorden genoeg vinden, om zijn dank te uiten. Toen holde hij het huis in en deed een aanval op zijn moeder, die hij met kussen bedekte.
‘O moeder, een auto!... Voor mij!... En ik dacht, dat ik alleen maar een electrische boor zou krijgen, waarmee ik al zoo blij was!’
‘Het is een idee van je vader,’ zei Moeder, ‘want als het aan mij gelegen had, zou je den wagen nooit gekregen hebben. Ik houd niet van die snelle dingen, ben al bang, als vader een beetje hard rijdt op de buitenwegen.’
Fred was de deur alweer uit en terug in de garage.
‘Het spijt me, dat ik geen tijd heb, je een beetje te helpen, jongen,’ sprak Pa. ‘Ik moet me haasten, want ik heb al teveel tijd hier besteed.’
‘Zoo, dàt was de reden, waarom ik mijn werkplaats naar den kelder moest verhuizen,’ zei Fred lachend. ‘O, vader, ik kan het nog niet gelooven!’
‘Wel, malle jongen, bons je hoofd dan maar eens een paar keeren tegen den radiator, dan zal je het wel gelooven. Kom, ik moet nu gaan. Doe maar voorzichtig! Er is weinig verschil in de manier van besturen met onze Chrysler. Je moet het maar eens bestudeeren. Dag hoor, en veel plezier!’
Met deze woorden stapte de heer Bakker in zijn auto en reed weg, Fred achterlatend in een stemming van opgewonden vroolijkheid en ver- | |
| |
bazing. Hij had vaak genoeg de Chrysler bestuurd en kende het mechanisme van een automobiel van binnen en van buiten.
Nadat hij eenige malen de roadster van alle kanten had bekeken, nam hij achter het wiel plaats en zette den starter aan. Dan opende hij den accelerator en de auto schoot met een ruk vooruit.
‘Hola!’ riep Fred uit, verbaasd door dien plotselingen vaart.
Hij was nu op het rijpad, buiten de garage. De tuin van de familie Bakker grensde aan dien van den ouden rentenier Broms, een man, die zijn naam bijzonderen eer aandeed. Grooter mopperaar en brombeer was er op de heele wereld niet te vinden. Een onaangenamer mensch kon men zich moeilijk indenken. Broms was juist naar buiten gekomen en zette zich in een rieten stoel met het ochtendblad.
Ofschoon de buren, Fred inbegrepen, zich weinig met den ongezelligen man bemoeiden, was de jongen in zijn opgetogenheid vriendelijk genoeg, den man een morgengroet toe te roepen.
‘Morgen, meneer Broms! Kijk eens, een nieuwe wagen!’
Broms, wiens mondhoeken altijd naar den grond wezen, knikte zwijgend en opende zijn courant.
Fred drukte op den claxon, een snerpend gekrijsch vervulde de morgenstilte.
‘Houdt op!’ riep Broms, ‘ik kan dat lawaai niet uitstaan!’
‘O, maar het klinkt fijn!’ zei Fred, ‘vindt u het geen mooie auto? Ik heb haar zoo juist gekregen voor mijn verjaardag, ziet u.’
| |
| |
‘Dat kan wel zoo zijn,’ was het onvriendelijk antwoord, ‘maar daarom behoef je nog niet zoo'n heidensch lawaai te maken!’
‘Excuseer mij,’ zei Fred, ‘ik wou het alleen maar eens probeeren. Alles is gloednieuw en ik moet me een beetje op de hoogte brengen met de werking van de machine.’
Broms gaf geen antwoord, maar sloeg geïrriteerd de bladen om.
Fred, denkende dat zijn Graham-Paige roadster op dezelfde manier werkte als zijn vaders Chrysler, maakte aanstalten, den weg op te rijden. Hij
| |
| |
draaide zijn stuurwiel naar rechts, zette den versnellings-handle op ‘vooruit’ - tenminste zoo dacht hij - drukte op het gaspedaal en tot zijn grooten schrik schoot de auto schuin achterwaarts, precies in den tuin van rentenier Broms! De man sprong op en retireerde haastig, anders had de machine hem zeker omver gereden!
‘Hei-daar!’ schreeuwde hij. ‘Ben je heelemaal razend geworden? Waarom doe je dat?’
‘Groote genade!’ riep Fred uit, ‘dat kon ik niet helpen!’
Met schrik besefte hij nu, dat hij den motor al op vooruit had en hem onbewust op ‘achteruit’ had gezet!
‘Komaan, ruk uit met die kar!’ zei Broms nijdig.
Maar Fred was nu een beetje zenuwachtig geworden. Hij bevond zich nu tusschen twee bloemperken en wilde de zaak niet erger maken door buurmans bloembedden te vernielen.
‘Ik ga al, meneer Broms, een oogenblikje!’
Er was iets vreemds in de versnelling, de ligging van de eerste, tweede en derde versnelling scheen hier anders te zijn dan in zijn vaders auto. Wetende, dat een verkeerde behandeling groote schade aan de machinerie kon veroorzaken, probeerde Fred voorzichtig de verschillende positie's. Tenslotte meende hij het gevonden te hebben en maakte zich nu gereed het domein van den steeds mopperenden rentenier te verlaten, toen door een verkeerde beweging opeens de auto weer achteruit schoot en een tuinbeeld omreed. Ontzet door dien onverwachten uitkomst van zijn berekening draaide Fred zijn stuurwiel, veranderde zijn versnelling en
| |
| |
schoot met flinke vaart dwars door de twee bloemperken, over het gras en door de heg naar den straatweg, waar hij zijn jong, vurig ijzeren ros tot stilstand wist te brengen.
Tegen dien tijd waren de bewoners der omliggende huizen naderbij gekomen en hadden pret voor zes. Broms, met beide vuisten in de lucht, kwam Fred achternageloopen en uitte de meest verschrikkelijke bedreigingen.
‘Mijn heele tuin verwoest! Mijn tuinbeeld, mijn bloemen, mijn gras! 'k Zal een rechtsvervolging instellen! Ik zal de politie roepen!’
Fred stapte uit en bood verontschuldigingen aan. Maar Broms wilde hem niet eens aan het woord laten komen. Hij liep regelrecht naar Fred's huis en vroeg Mevrouw Bakker te spreken.
Maar dat lukte niet. Mevrouw was boven aan het kleeden en hij moest onverrichterzake heengaan.
Fred liet het er niet bij zitten. Hij vertelde dien avond aan zijn vader, wat er gebeurd was. Mijnheer Bakker lachte, dat de tranen hem over het gezicht liepen en zond den rentenier Broms een postwissel voor de aangebrachte schade.
|
|