De dorpsbeschaver
(1874)–Albijn van den Abeele– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
I.
| |
[pagina 6]
| |
Boer Stuypaert was een van de welhebbendste landbouwers en vond, evenals andere ingezetenen, al zijn genoegen en levensgeluk, tegelijk met de hoofdbron van zijn bestaan, in het beploegen zijner akkers, in het kweeken van vee en het teelen van allerhande veldvruchten. De vlijt, die hij als landman aan den dag legde, en de zorgvuldigheid, waarvan zijne echtgenoote, als huishoudster, de grootste bewijzen leverde, stelden hem in staat jaarlijks een meerder of minder sommeken weg te leggen, waarmede hij, telkens dat het gespaarde kapitaal daartoe voldoende was en de gelegenheid zich voordeed, een stuk land aankocht en zoo stillekensaan zijne hoeve uitbreidde, welke hem, bij erfenis, na de dood zijner ouders was ten deele gevallen. De echtelingen Stuypaert hadden twee kinderen, twee zonen, waarvan de oudste zestien en de jongste twaalf jaren telde. Lodewijk, de oudste, was den Zomer voordien, na een tot landman voldoende onderwijs te hebben genoten, beginnen werken, 't is te zeggen, dat hij den paardenknecht sedert een goed jaar hielp ploegen en met het derde paard wrocht. De jongste, Leonaard genaamd, was op het Sint-Gregoriusfeest van datzelfde jaar in de dorpsschool, die, gelijk meest overal op den buiten, door den koster der parochie gehouden werd, primus geweest in het dictaat. Na eerst nog een drietal jaren in eene kostschool te hebben doorgebracht, zou hij, gelijk zijn vader gedaan had en zijn broeder reeds deed, den ploeg hanteeren en zich heel en al aan den akkerbouw, den edelsten van Vlaanderens nijverheidstakken, toewijden. | |
[pagina 7]
| |
Andere vooruitzichten omtrent de toekomst hunner kinderen hadden de echtelingen Stuypaert niet, totdat een jong dokter, pas uit de hoogeschool gekomen, zich binnen het gehucht kwam neerzetten. - Deze geneesheer, die een deftige jongeling was en voor zijne zieken een oprechte vader mocht genoemd worden, werd algauw door de ingezetenen van geheel Vaderoord, zonder de minste uitzondering, bemind en geacht. Allen die, hetzij door het inroepen zijner hulp, hetzij om eene andere reden, zijn bezoek ontvingen, roemden naderhand er zich op dat dokter B. te hunnent was geweest. Zonder evenwel al het heilzame der geleerdheid in de ware beteekenis des woords te begrijpen, en slechts opgewekt door de vereering, welke dien jongen geneesheer ten deele viel, besloten vader en moeder Stuypaert, hunnen Leonaard ter school te doen, niet om hem alzoo tot eenen landbouwer op te leiden, maar om hem de kans te verschaffen in de wereld geëerd en geacht te worden en hem de gelegenheid ter hand te stellen zich aan het menschdom nuttig te kunnen maken. Maar hoe zoo eene ernstige zaak aangelegd? - Na dagen en dagen beraamd en alles gewikt en gewogen te hebben, werd er beslist, dat vader Stuypaert bij den pastoor des dorps zou gaan en hem zijn voornemen voor oogen leggen. Die oprecht achtbare priester, na alles gehoord te hebben, keurde het besluit des vaders goed en raadde hem aan zijnen zoon de lessen in een college te laten volgen. | |
[pagina 8]
| |
Korts daarna begaven baas en bazinne Stuypaert zich naar eene naastgelegene stad om er de noodige kleederen, enz. voor hunnen student aan te koopen, en op eenen goeden morgen werd Leonaard met pak en zak ter school gevoerd. - Het hart des jongen boers klopte hevig bij het gedacht alleen dat hij in een gezelschap moest gaan leven van jongelingen van eenen geheel anderen stand; de moeder weende bij zijn vertrek en de vader zelf, toen hij afscheid nam, was zijne tranen niet meester. |
|