| |
| |
| |
Stijfkopje wordt groter
| |
| |
Hoofdstuk I.
Willy van Stralens moeder wordt ziek.
Meneer van Stralen, groothandelaar in eau de cologne en parfumerieën, liet met een bedrukt gezicht dokter Langholz uit.
De geneesheer had mevrouw van Stralen onderzocht en gezegd:
‘Rust! De eerste weken niets anders dan rust en misschien kan het nog wel langer duren. Dat valt op het ogenblik nog niet te bepalen!’
Het was geen prettige boodschap.
Maar de heer Van Stralen had het zien aankomen. Al lang zag zijn vrouw er niet goed uit. Zij werd doorlopend magerder.
Wat mevrouw Van Stralen had, wist de dokter nog niet.
Maar wèl wist hij, dat rust geboden was.
‘Wanneer komt U terug, dokter?’
‘Over enkele dagen! Mocht er tussentijds iets bijzonders optreden, dan hoor ik het wel van U,’ zei de geneesheer.
‘Natuurlijk!’
Met een handdruk namen de beide mannen afscheid van elkaar.
Nadenkend keerde de heer Van Stralen naar de huiskamer terug.
Zijn vrouw was begonnen aan haar huishoudelijke bezigheden.
| |
| |
Meneer Van Stralen keek op zijn horloge.
Half elf!
Hij was die ochtend thuisgebleven om de dokter te kunnen ontvangen. Anders zat hij op dit tijdstip op zijn kantoor.
‘Je moet naar bed!’, zei meneer en hij probeerde iets schertsends in zijn stem te leggen.
‘Hoe kan dat nou?’
‘Het zal toch moeten, moeder!’
‘Die dokters zeggen maar wat! Ik voel me een beetje moe, dat is alles. Maar daarom hoef ik toch niet de hele dag in bed te gaan liggen!’
‘Toch zal het moeten gebeuren,’ drong de heer Van Stralen aan. Hij had best begrepen, dat zijn vrouw bezwaren zou maken. Maar hij had zich voorgenomen om de raad van de geneesheer nauwgezet te doen opvolgen. Want waarvoor had men anders een dokter, als toch niet naar zijn adviezen geluisterd werd?
Moedeloos ging moeder Van Stralen zitten.
‘Ik kan het huishouden toch niet aan zijn lot overlaten!’
‘Dat hoeft ook niet. Er is een bureau, dat tijdelijk huishoudsters uitzendt. Ik loop er nu meteen langs en zeg, dat ze morgen al iemand moeten zenden.’
Mevrouw Van Stralen trok een lang gezicht.
Toen vroeg ze:
‘Vind je het prettig een vreemde in huis te hebben? Mij lijkt het een bezoeking!’
Meneer Van Stralen knikte en beaamde:
‘Ik vind het ook helemaal niet leuk. Maar je gezondheid gaat boven alles en daarvoor zullen we onplezierige dingen moeten verdragen!’
‘Wie weet wat voor een mens of je krijgt!’, stribbelde mevrouw Van Stralen nog tegen.
| |
| |
‘Het kan meevallen!’
‘En Willy.... die is niet zo gemakkelijk voor anderen....!’
Een wolk trok over het gezicht van de Van Stralen.
‘Ja, het was waar wat zijn vrouw gezegd had. Hun enige vijftienjarige dochter Willy was niet zo gemakkelijk in de omgang. Van vreemden verdroeg ze weinig. Daar was op school al last genoeg om geweest. Willy was een lief meisje met goede hersens - ze kon leren wat ze wilde, zeiden de onderwijzeressen - maar ze kon verschrikkelijk stijfhoofdig zijn. Daarom noemden velen haar stijfkopje!
Zou Willy wel goed met iemand overweg kunnen, die zij nog nooit eerder gezien had en die nu in zekere zin de baas in hun huis ging worden? Moeder zag er allerlei narigheid van komen!
Dat bracht ze haar man ook onder het oog.
Maar de heer Van Stralen antwoordde:
“Willy zal haar verstand dienen te gebruiken en moeten inzien, dat het niet anders kan! Zij is warempel oud en wijs genoeg om in te zien, dat we een dergelijke maatregel niet voor ons plezier nemen!”
Nog enige tijd spraken de heer en mevrouw Van Stralen over de huishoudster, die tijdelijk genomen zou moeten worden.
Het was elf uur geworden.
Meneer Van Stralen wilde juist naar zijn kantoor vertrekken, toen de kamerdeur open ging en Willy op de drempel stond.
Willy was een lang blond meisje met een paar helder blauwe ogen.
“Dag vader, dag moeder....”
“Waar kom jij op dit uur vandaan?”, vroeg moe- | |
| |
der, die van de aanwezigheid op dit ogenblik van haar dochter niets begreep.
“O, moeder, een bof! Juffrouw Fernanda had zo'n kiespijn, dat ze naar de tandarts gegaan is. Daarom heeft de hele klas al om half elf vrij gekregen!”
Toen drong het eigenlijk pas tot Willy door, dat haar vader ook op een ongewone tijd in huis was. Zij wilde weten:
“Waarom is vader thuis?”
De heer en mevrouw Van Stralen keken elkaar aan. Zij hadden Willy niet verteld, dat de dokter ontboden was, omdat zij Willy niet voor de tijd ongerust wensten te maken.
Nu deelde vader haar mede:
“Ik heb de dokter laten komen.... moeder ziet er de laatste tijd niet goed uit en ik begon me ongerust te maken....”
Verschrikt keek Willy haar moeder aan.
“O, moeder, en wat zei de dokter?”
“Dat ik rust moest nemen,” antwoordde mevrouw met een beetje benepen stem.
Vader verduidelijkte:
“Dat moeder naar bed moet en daar minstens enige weken moet blijven!”
Tranen sprongen Willy in de ogen.
Zij vond het heel naar, dat haar moeder ziek geworden was.
“En wat scheelt moeder?”
“Dat weet de dokter nog niet!”, zei vader, terwijl hij Willy over de haren streek. Hij vond het eigenlijk een prachtige samenloop van omstandigheden, dat Willy zo ontijdig thuis verschenen was. Nu kon hij haar rustig onder het oog brengen, dat zij niet dadelijk met de huishoudster, die komen ging, ruzie
| |
| |
moest gaan maken en dat zij zich een beetje toegevend moest betonen, ook al gingen de dingen niet geheel en al naar haar zin.
Vader begon:
“Je begrijpt, dat als moeder naar bed gaat iemand anders het huishouden moet doen....”
Willy knikte.
Dat begreep zij best.
Vader vervolgde:
“Ik ga naar het Plaatsingsbureau voor Huishoudelijk Personeel!”
“Waarom, vader?”
“Om een huishoudster!”
“Wilt U een huishoudster nemen?”
Er klonk al verzet in de stem van Stijfkopje. Maar onvervaard antwoordde de heer Van Stralen:
“Ja!”
“Wat ellendig!”
Vader verzuchtte:
“Begint het nu al!”
Moeder schudde haar hoofd.
Zij wist wel, dat Willy er zich tegen verzetten zou. Het was niets voor het kind om een vreemde in huis te dulden. Er zouden stellig de onverkwikkelijkste tonelen komen!
Willy gaf haar ouders een heel andere oplossing ter overweging.
Zij zei:
“Laat mij thuis blijven....!”
Het was de heer en mevrouw Van Stralen al lang bekend, dat hun dochter Willy voor de studie niets gevoelde. Vader had wel graag gezien, dat zij onderwijzeres of assistent-apothekeres zou worden, maar hij dacht er niet aan om haar te dwingen. Willy had andere dingen in haar hoofd. Zij wilde op een kan- | |
| |
toor, geld verdienen en dan later, als ze genoeg gespaard had, een autootje kopen.
“Jou thuis laten blijven?”
Vragend keek meneer Van Stralen haar aan.
“Ja, ik kan best een poosje van school.... Ik zit in de derde klas van de HAVO en het is eigenlijk helemaal niet noodzakelijk, dat ik mijn einddiploma haal....”
“Dat vind ik wél noodzakelijk!” klonk de stem van meneer Van Stralen.
“Goed, dat doe ik toch wel.... Ik houd thuis mijn lessen wel bij.... Meta van Olm kan mij van alles op de hoogte houden....”
Vader begon er over na te denken.
Er stak veel waarheid in wat Willy gezegd had. Zij beschikte inderdaad over een vlug verstand en over een prima geheugen. Een paar weken thuis zouden haar niet zo bar veel achterop brengen en als zij dan nog thuis haar schoolwerk een beetje bijhield....
“Wat denk jij ervan, vrouw?”
Met een glimlach keek meneer Van Stralen zijn vrouw aan en deze kende haar man lang genoeg om aan zijn gezicht te kunnen zien, dat hij al lang besloten had op het voorstel van Willy in te gaan. Ook zij had liever Willy de hele dag om zich heen; liever dan een volslagen vreemde.
“Ja, als het met Willy geregeld kan worden.... dan heb ik natuurlijk liever, dat zij....”
Meneer Van Stralen knikte.
“Ik ga naar juffrouw Harger, het hoofd van de school, en bespreek een en ander met haar.... ik telefoneer wel hoe het afgelopen is.... Willy, zorg jij nu maar dat je moeder vlug in bed komt!”
“Ja, vader!”
Willy en haar moeder keken ineens zó verheugd,
| |
| |
dat het was alsof de ziekte een pretje was geworden, wat toch zeker niet het geval was.
Een kwartier later zat meneer Van Stralen tegenover een vriendelijke dame van ongeveer vijfenveertig jaar. Het was juffrouw Harger, de directrice van de HAVO die Willy bezocht.
“Juist, dus Uw vrouw moet naar bed. Ik begrijp, dat U dan een huishoudster moet hebben!”
“Mijn vrouw zou Willy heel graag een paar weken van school nemen.”
Juffrouw Harger knikte nadenkend.
“Dat begrijp ik.... vreemde mensen over de vloer is nooit zo leuk....”
“Zij zou haar lessen bijhouden.... Meta van Olm, haar vriendin, zou dan iedere dag komen om haar de lessen op te geven....”
Juffrouw Harger was niet alleen een vriendelijke, maar ook een inschikkelijke vrouw. Zij was bovendien op Willy gesteld. Nu ja, zij had wel eens moeilijkheden met haar gehad, maar toch hield zij van het meisje, dat een eigen wil en een eigen mening had; twee dingen die de directrice bijzonder waardeerde. Ook wist zij, dat Willy best een poosje - zonder schade - van school gemist kon worden.
Ze antwoordde:
Laat ik er maar mee akkoord gaan, meneer Van Stralen!’
Het gelaat van meneer Van Stralen verhelderde, hij besloot voor zichzelf juffrouw Harger een grote fles lekker ruikend spul uit zijn magazijn te sturen. De deugd moest nu eenmaal beloond worden.
Moeder Van Stralen lag nu in bed.
En Willy was van plan om de boodschappen, die die dag nodig zouden zijn, vast te gaan halen.
| |
| |
Toen rinkelde de telefoon.
Het was meneer Van Stralen.
Willy was opgetogen, dat alles zo van een leien dakje gegaan was en zij beloofde haar vader, dat deze gerust kon zijn, want zij zou haar uiterste best doen om alles zo goed mogelijk te laten verlopen.
Meneer Van Stralen zei:
‘Daar reken ik dan ook op!’
Hij wist, dat hij erop kon rekenen!
Gauw ging Willy het goede nieuws aan haar moeder mededelen.
‘Fijn!’, zei mevrouw Van Stralen.
Het was haar een hele geruststelling, dat er geen vreemden in haar huis zouden komen.
Met een ernstig gezicht begon Willy op te sommen:
‘Nu moet ik hebben aardappelen.... groente... vlees.... en wat toe.... Ik ga straks boodschappen doen. Er is nog brood genoeg voor de lunch!’
Moeder glimlachte.
Wat was Willy dadelijk bedrijvig.
Zij wist het: Stijfkopje kon heel huishoudelijk zijn als zij het wilde.
En zij wilde het stellig nu zij de gelegenheid kreeg om alles alleen te doen.
Willy beloofde, dat ze gauw zou voortmaken om zo spoedig mogelijk weer thuis te zijn.
Maar toen schoot haar iets in.
‘U hebt nog geen koffie gehad? Ik kan net zo goed vanmiddag boodschappen gaan doen. Dan maak ik nu eerst de boterhammen!’
Moeder had geen bezwaar.
Willy ging naar de keuken.
Daar zette zij water op.
Gauw even kijken of er voldoende brood was.
| |
| |
O, meer dan genoeg!
Weldra geurde de koffie door het huis.
Willy hoopte, dat zij het naar de zin van haar moeder zou doen, want zij wist, dat deze een grote liefhebster was van een echt goed kopje koffie.
Was er nog een koekje in de trommel?
Waar had moeder de trommel ook weer?
O ja, in de huiskamer in het dressoir.
Willy liep er gauw heen.
De oogst was niet groot.
Er zaten nog net drie koekjes in. Voor elk dus anderhalf.
Wacht, Willy zou het anders doen. Moeder zou weer vast niet veel trek in brood hebben. Daarom nam zijzelf één koekje en gaf er haar moeder twee.
Gauw werden de kopjes gevuld en op een dienblad gezet.
Voorzichtig liep zij naar de slaapkamer, waar moeder al op haar lag te wachten.
‘Zin in koffie?’
‘Dol, kind!’
‘Fijn!’
Mevrouw pakte het kopje, dat voor haar bestemd was, van het blad.
Willy zette het blad op de tafel en ging op de rand van het bed zitten.
‘Heb jij maar één koekje genomen?’, vroeg mevrouw Van Stralen.
‘Ik had geen trek!’, zei Willy zonder blikken of blozen. En eigenlijk was het immers nog waar ook.
Moeder prees:
‘De koffie is heerlijk!’
‘Nog een kopje?’
‘Een half bij de boterham.’
‘Hoeveel boterhammen wilt U hebben?’
| |
| |
‘Twee!’
‘Dat is niet veel!’
‘Geef toch maar niet meer!’
‘Een beschuitje met jam erbij en een glaasje melk,’ besliste Willy.
Met smaak at mevrouw Van Stralen haar lunch, die inderdaad door Willy-Stijfkopje smakelijk toebereid was.
‘Je bent een echte huishoudster,’ zei haar moeder goedkeurend.
Willy bloosde van genoegen.
Zij werd graag geprezen, want ze was een heel klein beetje ijdel van aard, maar dat was nu ook weer niet hinderlijk in haar.
Nadat Willy alles keurig afgewassen had, ging zij naar de slaapkamer van haar moeder en zei:
‘Ik dek U toe. U gaat een uurtje slapen. Dan ga ik boodschappen doen. Ik heb een lijstje gemaakt van hetgeen ik hebben moet!’
Moeder knikte.
‘Uitstekend, kind!’
Eerst ging Willy naar de slager.
Daar stonden tamelijk veel mensen.
Zij besloot biefstuk te nemen.... gehakt vertrouwde ze nooit erg.... je wist immers nooit wat de mensen er in stopten.... dat had ze haar vader eens horen zeggen en van dat ogenblik af had zij een besliste tegenzin in gehakt gehad.... hoewel haar vader het helemaal niet gemeend had. Hij was immers zelf een dolle liefhebber van gehakt en kon soms hele verhalen doen van het heerlijke garnalengehakt, dat zijn moeder in zijn jongensjaren maakte!
Zij keek goed toe, dat de slager haar het beste vlees gaf, dat hij had.
| |
| |
De man zei:
‘Twee en een half pond!’
Maar Willy, die op de weegschaal gekeken had, verbeterde hem en zei:
‘Twee pond en anderhalf ons, slager!’
De man kreeg een kleur.
Hij keek weer en zei:
‘U hebt gelijk!’
Het voorval ontstemde Willy.
Waarom keek die man niet beter?
Dergelijke vergissingen mocht hij beslist niet maken, vond ze.
Wanneer zij het niet gezien had, zou zij te veel betaald hebben.
En dat vond Willy nu bepaald niet nodig!
De slager keek haar niet al te vriendelijk na, toen zij met een stijf hoofdknikje zijn winkel verliet. Hij kende haar niet en wist niet, dat zij een dochter was van mevrouw Van Stralen, die elke dag bij hem in de winkel kwam.
Daarna stapte Willy bij de kruidenier binnen.
Zij moest daar heel wat hebben.
Op haar lijstje stond:
Kaas. |
Suiker. |
Jam. |
Hagelslag. |
Fles azijn. |
Potje mosterd. |
Fles coca-cola. |
Ham. |
Toen zij het met de hand geschreven briefje van de kruidenier kreeg, rekende zij eerst even na of het eindbedrag wel klopte.
| |
| |
De kruidenier, die haar wel kende, maar haar zelden in de winkel gezien had, dacht:
‘Een secuurtje!’
Maar hij kon het haar niet kwalijk nemen.
Zij was toevallig op dat ogenblik net de laatste klant. Hij had dus de tijd om even een praatje met haar te maken.
‘Is Uw moeder op reis?’
‘Neen! Zij is ziek!’
‘Och, dat spijt me!’
‘Ja....’, zei Willy vaag, terwijl zij haar boodschappen in het net rangschikte, dat zij meegenomen had.
‘Wenst U haar vooral het beste,’ verzocht de kruidenier, wiens hart goed genoeg was om het meisje een snoepje aan te bieden, maar hij durfde het niet, omdat hij haar al een jongedame vond. Zij was inderdaad geen kind meer.
Met een vriendelijke groet nam Willy afscheid.
Toen ging ze naar de groenteman, waar ze haar inkopen deed en er weer terdege op lette, dat zij niet te veel betaalde.
Het was nog vroeg.
Alles was vlot verlopen.
Stijfkopje vond, dat ze nog wel een half uurtje in de buitenlucht kon blijven.
Moeder sliep toch.
Zij sloeg de richting van de markt in.
Onweerstaanbaar werd zij daar heen gedreven.
Vroeger was ze ook wel op de markt geweest.
Zij vond het er een gezellige drukte.
Ook deze keer.
Speurend liep zij langs de kramen.
En zij kwam tot een merkwaardige ontdekking!
| |
| |
Op de markt was alles veel goedkoper dan in de winkels!
Zou moeder dat weten?
Natuurlijk wist moeder dat!
Maar zij zou het haar toch nog eens zeggen. Willy ging vergelijkingen maken.
Als zij alles wat zij in de winkels gekocht had, op de markt gekocht zou hebben - hoeveel zou zij dan goedkoper uitgeweest zijn?
Zeker voor een gulden!
Als het niet meer was!
Dat zou dertig gulden in de maand schelen!
Geen kleinigheid!
Willy nam het besluit om in de toekomst haar inkopen op de markt te doen.
Maar daar moest zij haar moeder wel in kennen. Misschien had moeder haar gegronde redenen om het niet te doen.
Vrolijk kwam Willy thuis.
Zij vond, dat zij een belangrijke ontdekking gedaan had.
Nauwgezet legde zij haar boodschappen op de voor hen bestemde plaatsen.
Toen keek zij om het hoekje van de deur van de slaapkamer van haar moeder.
Met een glimlach lag moeder al naar haar te kijken en ze zei:
‘Ik heb je thuis horen komen, kind!’
‘Hebt U lekker geslapen?’
‘Een beetje. Aan dat slapen in de middag daar moet je aan wennen!’
Willy knikte.
Dat was zij met haar moeder eens. Zij geloofde, dat ze in de middaguren ook niet zo gemakkelijk in slaap zou kunnen komen, al was het alleen al door
| |
| |
de drukte, die je overal hoorde, in huis en op straat.
Moeder vroeg:
‘En hoe ben jij gevaren?’
‘Boodschappen gedaan!’
Willy zei haar moeder:
‘Op de markt kunnen we veel goedkoper slagen!’
Mevrouw Van Stralen knikte.
Het was waar wat haar dochter gezegd had.
Op de markt waren de dingen veel goedkoper!
Zij zei:
‘Ja, maar ik heb de slager en de groenteman en de kruidenier nu eenmaal zolang.’
‘Moet dat extra geld kosten?’
Mevrouw Van Stralen was werkelijk verbaasd over het zakelijk inzicht van haar dochter. Dat had zij nooit zo achter Willy gezocht.
Het meisje rekende haar voor, dat zij minstens dertig gulden per maand besparen kon.
Dertig gulden per maand!
Dat was geen vermogen!
Maar per jaar vormde het toch een kleine vierhonderd gulden.
Mevrouw Van Stralen herinnerde zich (wat zij overigens niet tegen Willy zei), dat haar man onlangs gezegd had, dat het in zijn zaken heel slap was en dat hij wilde, dat het een beetje beter ging. De mensen bleken steeds minder eau de cologne en andere parfums te gebruiken. Het zou dus niet zo mal zijn wanneer er op het huishouden bezuinigd werd.
Mevrouw Van Stralen zei tegen haar actieve dochter Willy:
‘Doe maar zoals het je goeddunkt!’
Dat vond Willy prachtig. Iets in haar verzette er zich tegen om meer geld uit te geven dan in werke- | |
| |
lijkheid nodig was. Die eigenschap had ze misschien wel van haar vader geërfd!
Ook de heer Van Stralen bleek zeer ingenomen te zijn met de nieuwe gang van zaken.
Hij spaarde nu tenminste de betaling van een huishoudster.
Dat verheugde hem.
Want zijn zaken gingen inderdaad niet al te best.
Op een zondagmiddag klaagde mevrouw Van Stralen over pijn in haar buik.
Haar man zei:
‘Neem een asperientje!’
‘Heb ik al gedaan! Al twee!’
‘En helpt het niet?’
‘Neen! Het wordt erger!’
Moeder zette een heel pijnlijk gezicht en wreef zich over de pijnlijke plek.
Mevrouw Van Stralen was in het geheel niet kleinzerig en daarom maakte de heer Van Stralen zich ongerust. Hij vond het geraden om de dokter te laten komen, hoewel moeder er zich tegen verzette:
‘Je kunt hem toch niet op zondag roepen,’ vond zij.
Maar dat was vader Van Stralen in het geheel niet met haar eens.
‘Een dokter mag je ontbieden wanneer je het nodig vindt!’
En zo kwam de dokter.
Hij onderzocht moeder.
En daarna was zijn conclusie:
‘We hebben het gevonden! Blindedarmontsteking! Meteen naar het ziekenhuis!’
| |
| |
Aan één kant was de heer Van Stralen verheugd, dat hij wist wat zijn vrouw al die tijd ondermijnd had, maar aan de andere kant vond hij het natuurlijk heel naar, dat zijn vrouw nog diezelfde dag naar het ziekenhuis vervoerd moest worden. De dokter maakte alles in orde. Hij zei, dat zij binnen een half uur met een ziekenauto gehaald zou worden en dat zij dan dadelijk naar de operatiezaal zou gaan.
Willy had er zwijgend bij gestaan.
Zij had medelijden met haar moeder.
Maar zij begreep, dat het niet anders kon. En op een of andere wijze was zij het eens met haar vader, die gezegd had:
‘Ik ben opgelucht, dat we weten wat moeder nu eigenlijk scheelt!’
De dokter vertrok.
Die middag zou hij moeder nog wel zien in het ziekenhuis. Hij zou ook de chirurg bij de operatie assisteren en moeder de narcose geven.
Lachend zei hij tegen haar:
‘Dat zal U geruststellen!’
Moeder keek vrolijk naar hem. Het was haar inderdaad een geruststelling, want zij was buitengewoon op de bekwame en opgewekte geneesheer gesteld, die het nog steeds bij het rechte eind gehad had.
De auto van de geneeskundige dienst kwam voor. Mevrouw Van Stralen werd op de brancard gelegd en voorzichtig naar beneden gedragen, hoewel zij uitdrukkelijk gezegd had, dat zij best zou kunnen lopen. Maar dat hadden de broeders, die haar haalden, in geen geval willen toestaan.
Na het vertrek van moeder was het huis leeg en verlaten.
Dat besefte Willy nu pas.
| |
| |
Had het thans nog doel, dat zij thuis bleef?
Zij kon misschien weer net zo goed naar school gaan.
Zij overlegde het geval met haar vader.
Maar toen bleek al spoedig, dat ook nu het huishouden gedaan moest worden, want vader moest ontbijt hebben, en brood mee naar zijn kantoor en middageten.
Neen, het was het beste dat Willy maar thuis bleef. Zij moest bovendien ook 's middags en 's avonds naar het ziekenhuis om moeder te bezoeken, die anders zo alleen lag.
Willy had er geen bezwaar tegen.
|
|