| |
| |
| |
| |
| |
Pag. 156.... een regen van glasscherven viel op den helm....
| |
| |
| |
Hoofdstuk I.
Pommy krijgt een afstraffing.
De heer Vleugels tilde zijn zoon Pommy van den grond en legde hem over dat lichaamsdeel, waarop kleine kinderen zoo gaarne paardje rijden en waarop grootere kinderen hun zonden tegen het ouderlijk gezag vaak boeten.
Toen de executie van voornoemd jongmensch afgeloopen was, zette de heer Vleugels het schreiende zoontje weer op z'n beentjes en zeide, zakelijk als hij was: ‘Ziezoo, nu zullen we eens praten’.
Pommy, die hartroerend snikte, als ware de afstraffing minstens in barbaarschheid te vergelijken met een Turksche lijfstraf, kon niet anders dan een door snikken onderbroken ‘ja, pa’ uitbrengen.
Maar de heer Vleugels, voor wien een dergelijke hartroerende houding na een ouderlijke afstraffing geen nieuwigheid meer was, vervolgde onvermurwd: ‘Het is voor de derde maal, dat je deze week met je zolen van je schoenen afgetrapt thuis komt. Nu is de maat vol. Je speelt voorloopig niet buiten en ik verbied je ten strengste te voetballen. Wat is dat voor een spel? 't Lijkt wel of jullie waanzinnig worden, zoodra je zoo'n bal ziet. Begrepen, Pim?’
De heer Vleugels noemde Pommy bij dergelijke gevallen altijd Pim en zoo heette de held van dit
| |
| |
hoofdstuk dan ook, alleen werd hij door niemand - behalve dan door z'n vader als deze officieel tegen hem optrad - zoo genoemd en noemde iedereen hem Pommy, een Hollandsch verkleinwoord van het Fransche ‘pomme’, wat appel beteekent.
Pommy zou dan in goed Hollandsch vertaald, zooveel beteekenen als ‘Appeltje’ en de scherpzinnige lezer heeft al dadelijk begrepen, dat er tot deze zonderlinge naamsverandering toch eenige aanleiding moest wezen.
Nu, die was er ook. Want beantwoordde ooit een naam meer aan de persoonlijkheid van iemand, dan was het de naam Pommy aan den persoon van Pim.
Pommy was een heel gewone jongen. Zoo gewoon, dat hij niet eens in aanmerking zou komen om tot boekenheld gepromoveerd te worden, zoo hij dit niet grootendeels te danken had aan het paar schoenen, welks historie in dit boek beschreven zal worden.
En toch had Pommy iets, dat hem onderscheidde van de meeste zijner natuurgenooten.
Pommy had een buikje!
Pommy z'n bovenlijf was zoo rond als een appel en onder dat ronde bovenlijf stonden een paar pootige, kromme beentjes en op dat appelronde bovenlijf stond bijna zonder den gebruikelijken overgang van dat lichaamsdeel, dat bij een mensch ‘hals’ heet, een appelrond hoofd, met ronde, roode wangen, een paar kraaloogjes en een klein mopneusje, dat de verdenking sterk op zich laadde van zoo maar losweg aan z'n gezicht geplakt te zijn.
Dat was Pommy!
Hij leek wel geheel uit appeltjes geconstrueerd.
Pommy was zeker niet de knapste uit de familie Vleugels, maar daarom wel de goedigste, want hoewel z'n naam eigenlijk een spotnaampje was, noemde hij sinds jaar en dag zichzelf in navolging van heel z'n familie zoo, zoodat niemand wist, dat hij eigenlijk Pim heette.
| |
| |
Z'n vrinden - en Pommy had er veel - noemden hem Pommy, z'n meester op school noemde hem Pommy.
En alleen zijn vader week van deze gewoonte af bij gevallen als in den aanvang van dit boek beschreven.
Pommy had volgens z'n vader maar één gebrek en dat was z'n niet te breidelen hartstocht voor het edele voetbalspel.
En Pommy van zijn kant verkeerde als zooveel jongens in 't zeer lastige en dikwijls huiselijke drama's verwekkende geval, een vader te bezitten, die een verwoed hater was van Het Bruine Monster.
Ongelukkig toch, dat jongens met een brandenden hartstocht voor het voetbalspel, zoo dikwijls een vader moeten treffen, die deze liefde met allerlei barbaarsche middelen tracht uit te roeien.
Maar evenals zooveel vaders, die in dat moeilijke geval verkeeren, zou het ook den heer Vleugels niet gegeven zijn het voetbalvuur in zijns zoons hart ook maar één graad te temperen.
Onder deze omstandigheden is het dan te verstaan, dat Pommy niet opgewekt keek en al was z'n brand- en moordgeschrei meer gemobiliseerd om invloed uit te oefenen op den duur van de afstraffing, feit was het, dat Pommy toch zeer bedroefd was.
Niet over de pijn natuurlijk.
Dan was Pommy al geen rechtgeaard aanhanger geweest van Het Bruine Monster, want alwie zich oefent in het edel voetbalspel, moet dit doen met souvereine minachting voor blauwe schenen, bloedneuzen, opstoppers en andere niet te verhoeden blessuren van het voetbalveld.
En wat is een pak slaag vergeleken bij de vele opstoppers en trappen, die men op kan loopen op het veld van eer.
Maar Pommy was een voetballer van 't rechte slag in weerwil van z'n dikte, die hem nog al eens hinderde.
Dus voelde Pommy geen pijn, doch zijn droefenis
| |
| |
ging over 't verbod van z'n vader, die hij er te goed voor kende, dat hij zijn maatregelen ter beveiliging van Pommy z'n schoenen tot het uiterste zou door-zetten.
En dat was voor Pommy een crime.
Gaarne gehoorzaamde hij z'n ouders en z'n moeder wilde hij voor geen geld van de wereld verdriet doen, maar als het op voetballen aankwam, ja, dan werd de verleiding zoo groot...
Zóó groot, dat hij bij 't gezicht van een bal in een oogenblik al zijn beloften, al zijn goede voornemens, zijns vaders strenge bedreigingen en moeders zachte, verwijtende oogen vergat, om met één sprong achter het geliefde voorwerp aan te hollen.
Een bal werkte op hem, als de roode lap op een stier.
Zoolang hij maar niets zag van 't voetbalspel, dan ging het goed en dan kon hij zich vaders verbod blijven herinneren, maar al zag hij slechts een aanplakbiljet:
QUICK - H.V.V.
dan voelde hij, hoe zijn bloed anders ging vloeien en zag hij dan een paar jongens ‘jatten’, dan stokte zijn adem, even stond hij stil, alsof hij een harden strijd streed, maar altijd liep 't er op uit, dat hij alles vergat voor den bal.
Ja, Pommy was een rare jongen.
Natuurlijk had Pommy zich na deze gevoelige vermaning van zijn papa met de meeste beslistheid voorgenomen om z'n leven te beteren, maar zooals het in zulke gevallen meer gaat, het noodlot scheen hem te achtervolgen.
Den volgenden morgen ging hij met z'n Zondagsche, bruine schoentjes naar school, daar z'n schoollaarzen weer eens in de maak waren.
‘Pommy,’ zei z'n moeder, ‘voetbal nu niet met die schoentjes, hoor, want dan zijn ze zoo stuk.’
| |
| |
Expres ging Pommy laat naar school om de verleiding maar tot een minimum te beperken.
Op weg naar school moest hij een zandvlaktetje van ettelijke vierkante meters passeeren.
Daar lag de verleiding op de loer.
Een van z'n vrinden was jarig en had dien morgen tot z'n groote verrassing een ‘drie’ voor z'n verjaardag gehad en nu had hij z'n bal natuurlijk mee naar school gebracht om dien schat aan z'n makkers te toonen, die onmiddellijk geneigd waren om het geliefde voorwerp eens te probeeren.
Pommy zag het met één oogopslag, dat z'n vrinden aan 't goalkicken waren, maar z'n heele houding wees uit, dat hij nu aan de verleiding weerstand wilde bieden.
Hij wendde z'n hoofd af! Maar als werkte er een electrische veer op, zoo moest hij 't telkens weer naar 't voetballende groepje keeren.
‘Ik wil niet. Ik wil niet,’ streed 't in hem en zijn wangen werden nog rooder en nog dikker van inspanning.
Doch het voetbalduiveltje heeft vele pijlen op z'n boog.
‘Hé, Pommy, zie je ons niet?’ riep Jaap Helmers en toen bezweek Pommy... en als een opgejaagde holde hij naar den bal.
't Was vijf minuten voor negen. Geen vijf minuten kon hij de verleiding weerstaan.
En als gewoonlijk dacht Pommy niet meer aan de executie van den vorigen avond, niet meer aan z'n goede voornemens en niet meer aan z'n Zondagsche, bruine schoentjes!
Dit werd hem noodlottig.
Want in het zand lagen verraderlijk eenige groote steenen en toen Pommy in 't vuur van de goalkickerij den bal een harden zet wou geven, toen trapte hij in 't zand met zoo'n vaart tegen een verborgen steen, dat het zand opspoot.
| |
| |
Met een pijn-verwrongen gelaat greep Pommy, terwijl hij z'n been oplichtte, naar zijn voet.
Toen zag hij in den neus van 't bruine schoentje een groot gat en de punt van de zool was geheel weggewrongen.
De tranen sprongen Pommy in de oogen. Nu dacht hij weer aan alles, maar het was te laat.
Pommy kon dien morgen niet meer deelnemen aan de opgewonden gesprekken, die z'n makkers hielden over den bal van Jaap Helmers. Almaar moest hij denken aan den neus van z'n Zondagsche, bruine schoentje.
De oplettendheid op school liet ook te wenschen over, zoo zelfs, dat Pommy, die een ijverig jongmensch was, honderd strafregels opliep: ik moet in de school beter opletten.
Ook nam hij niet deel aan de heftige discussies, die er waren tusschen de jongens van z'n klas omtrent een voetbalclub, die ze - nu Jaap Helmers een bal had - wilden oprichten.
Wat had hij in een ander geval warm geloopen voor zoo'n plan, nu haalde hij de schouders op, met een: ik mag toch geen lid worden.
Toen de kwesties, of er een cent dan wel twee centen contributie per week zou betaald worden en of Jaap Helmers die den bal had, dan wel Harry van Halen, die voor den besten speler doorging, penningmeester zou worden, opgelost waren, werd Pommy door Harry, die tenslotte tot captain benoemd was, uitgenoodigd om lid te worden van de nieuwe club, die den naam zou krijgen van de club van den grooten broer van Frans Berenkamp, welke club ‘Harry Up’ heette, waarvan wel niemand de beteekenis kende en misschien de groote broer zelf ook niet, maar waarover allen het eens waren, dat het een ‘keiïge’ naam was.
Pommy watertandde en hij kreeg den kriebel in z'n teenen als hij aan al die heerlijkheden dacht.
| |
| |
Een bal van Jaap Helmers. (Wàt een ouders had die Jaap!)
Een schoolclub, die ‘Hurry Up’ heette!
't Wàs ook om te watertanden.
‘Doe je 't, Pommy?’ vroeg Harry.
‘Ik mag immers niet.’
Ja, dat was een moeilijk geval, maar de steun van Pommy kon niet gemist worden in 't elftal en Harry bedacht:
‘Word dan geheim lid net als Jo van Wijk, die mag ook niet trappen.’
Geheim lid worden, zonder toestemming van zijn ouders, 't trok Pommy wel aan, maar Pommy was zoo eerlijk als hij rond was en z'n ouders bedriegen deed hij niet gaarne.
Als ze eens vroegen of hij z'n belofte na kwam.
‘Zaterdag is er al een match!’ verleidde Harry.
Een match van z'n eigen club!
En Pommy... bezweek.
‘Maar m'n schoenen...’ verweerde hij zich nog.
‘Ik heb een ouden, rechtschen schoen van mijn broer voor je, je hebt nog al groote voeten,’ bood Frans Berenkamp meer vriendelijk, dan complimenteus aan.
Toen had Harry het pleit gewonnen en Pommy was ondanks de misère van zijn Zondagsche, bruine schoentjes dien morgen al tweemaal bezweken voor de verleiding van Het Bruine Monster.
Zelfs zou hij dien morgen nog eenmaal bezwijken.
Wel niet voor Het Bruine Monster, maar dan toch voor een in z'n plaats weinig gebruikt caricatuur, een ouden schoen.
Op weg naar huis vond hij namelijk zulk een voorwerp op de straat liggen.
Nu was het de geregelde gewoonte van Pommy om alle voorwerpen van de straat, die maar eenigszins in beweging te krijgen waren, bij gebrek aan een bal, voor zich uit te centeren.
| |
| |
Rotte aardappelen, sinaasappelen, keien, oude hoeden e.a. waren niet veilig voor z'n voet.
Zoo ging het ook met den ouden schoen, waardoor hij ten derde male dien ochtend zijn fraaie, bruine schoentjes vergat.
Iederen keer nam hij een aanloopje en trapte den schoen voor zich uit; op een gegeven moment echter, niet ver van zijn huis meer, schepte hij het voorwerp, dat vervolgens met een merkwaardige juistheid den neus van een voorbijrijdend fietsrijder trof, tot versplintering van diens daarop gebaseerde so-easy.
Pommy rushte natuurlijk weg, zoodra hij 't noodlottig gevolg van zijn trap zag in z'n haast niet ontdekkende, dat het den buurman van drie huizen verder was.
Nu zou een ander misschien nog den dans ontsprongen zijn, maar Pommy was te goed herkenbaar en dus
| |
| |
was Pommy nauwelijks thuis of de belwerd overgehaald.
Pommy schrok, want al meende hij wel niet ontdekt te zijn, toch was zijn geweten niet zuiver en in zulke gevallen zijn de meeste menschen schrikachtig en waarom zou Pommy, die een heel gewoon mensch was, op dien regel een uitzondering maken?
Zijn moeder deed open en bevond zich tegenover den buurman, die een opgezetten neus, met een zware, roode striem had, mitsgaders een van woede trillende stem.
‘Mevrouw, 't is een schande, zooals die jongens tegenwoordig de straat met dat ellendige voetballen onveilig maken. Kijk eens wat uw zoontje me gelapt heeft... met een ouden schoen, mevrouw!’
En de vertoornde buurman drukte met alle macht op de woorden ouden schoen, als om ten volle z'n afkeer van het bewuste voorwerp kenbaar te maken en voer toen in hetzelfde snel-driftige tempo voort, terwijl hij het corpus delicti viezig tusschen duim en vinger houdend toonde nu evenwel op behoorlijken afstand voor z'n neus, als was hij nog bang, dat er voor oude schoenen een zekere aantrekkingskracht in zijn gezwollen reukorgaan zat:
‘'t Is schande, mevrouw. Meer dan schande. De politie moest er een einde aan maken.’
‘Maar, meneer,’ trachtte Pommy z'n moeder den woordenvloed te stuiten, ‘Pommy voetbalt niet. Bovendien heeft hij z'n Zondagsche schoentjes aan... heeft u zich niet vergist?’
‘Vergist, vergist, mevrouw. Ik zou me in iedereen kunnen vergissen, behalve in ùw zoon, mevrouw.’
En hij was ondanks zijn verbolgenheid zeker nog te beleefd om te zeggen, waarom hij zich niet in den zoon van mevrouw Vleugels kon vergissen.
‘Dan zal ik Pommy even roepen,’ hakte mevrouw den knoop door.
‘Pommy! Pommy!’
Pommy kwam met looden schoenen. Met één oogopslag herkende hij z'n slachtoffer.
| |
| |
‘Pommy, heb jij dien meneer met een ouden schoen gegooid?’
‘Getràpt,’ verbeterde het slachtoffer.
‘Getrapt,’ herhaalde mevr. Vleugels gehoorzaam.
‘Ja, moe.’
‘Dan weet ik genoeg. Ga naar binnen, Pommy,’ zei zijn moeder gestreng en Pommy droop af.
Wat er verder tusschen zijn moeder en 't slachtoffer van Pommy gesproken is, is een raadsel voor Pommy gebleven, maar zekerheid was, dat zijn spaarpot met de somma van zeven gulden en vijftig cents verlicht werd.
Daarmee was het geval niet afgeloopen.
Geen kwartier later volgde de ontdekking van de ramp der Zondagsche, bruine schoentjes, 't geen een heftig familie-drama tengevolge had, waarbij papa zelfs de woorden, opvoedingsgesticht, galg en rad en meer dergelijke kippenvellerige termen bezigde en 't geheel werd besloten met een krachtdadige repetitie van het pijnlijke geval, waarmee dit merkwaardige boek aanvangt.
's Avonds had Pommy meer dan overvloedig gelegenheid om zijn strafregels te schrijven, want direct na vieren werd hij ‘ingesloten’ op het zolderkamertje, waar de weerwillige spruiten van den heer Vleugels gewoonlijk tot gehoorzaamheid gedwongen werden of gelegenheid verschaft werd om na te denken over de veelheid hunner overtredingen tegen het ouderlijk gezag.
Pommy besteedde zijn tijd echter anders en zijn pen ratste vlijtig over het papier: ik, ik ik, ik... enz. (100 ×) moet, moet, moet... enz. (100 ×), zoo ging het verder en voor hij 't wist, stonden zijn honderd strafregels al voor hem.
Toen ging hij z'n overtredingen bepeinzen en in de stilheid van z'n gevangenis gaf hij zijn ouders groot gelijk en beloofde zichzelf weer eens beterschap.
En hij nam zich dapper voor om voor het ‘geheime
| |
| |
lidmaatschap’ van ‘Hurry Up’ te bedanken, wat den daarop volgenden dag tot groote storing van de drukke werkzaamheden van de ‘elftalcommissie’ van ‘Hurry Up’ geschiedde.
Toch bleven al deze gebeurtenissen, hoe pijnlijk en vervelend ook voor den held ervan, niet zonder invloed op den verderen loop van zijn voetballoopbaan, want aan den avond van dien ongeluksdag hadden de heer en mevrouw Vleugels een zeldzaam lang onderhoud over de hartstochtelijke voetballiefde van hun Pommy en de gebeurtenissen van dien dag waren mede oorzaak, dat zijn vader besloot om mettertijd den strijd tegen den eenigen hartstocht van Pommy op te geven en hem een verrassing te bereiden, die hem in oeconomisch opzicht zelf ook niet onvoordeelig zou zijn.
De heer Vleugels besloot namelijk Pommy, wanneer hij zich nu verder goed gedroeg, bij zekere gelegenheid een paar voetbalschoenen te koopen, wat een aanmerkelijke inkrimping van de schoenmakersrekening tengevolge zou hebben, volgens mama Vleugels.
Maar eerst zou er nog iets gebeuren, dat het inzicht van den heer Vleugels bijna tot groote schade van Pommy zou doen veranderen en waardoor Pommy weer in veel ellende zou komen.
|
|