De liefde van Bob en Daphne
(1955)–Han B. Aalberse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[pagina 7]
| |
1‘Hè, ga toch rustig zitten, Daphne... je maakt ons allemaal dol met je voorstelling van Zuster Anna aan het venster! Toe nou, schat.’ Daphne schrok van haar moeders stem in de stille kamer. Zij draaide zich om en sloeg diep zuchtend haar ogen ten hemel. Al enige tijd stond zij in de erker uit te kijken naar een zwarte Citroën. De drie rustig lezende mensen maakten haar nog zenuwachtiger dan zij al was. Liesbeth zat met geluidloos prevelende lippen aan de tafel over een studieboek gebogen. Odette lag op de bank en las een Franse roman. Louis zat in een fauteuil met een weekblad in zijn handen; hij droeg een forse uilenbril, die halverwege zijn neus stond. Zo nu en dan fronste hij zijn wenkbrauwen en schraapte zijn keel. Daphne keek op de huiskamerklok. Zes minuten over drieën. Zij draaide zich weer om en keek naar rechts de straat af, die glom van een pas gevallen regenbui. Er liepen enige vrouwen en kinderen met boodschappentassen. Het was zaterdagmiddag. Grauwe regenwolken joegen langs de hemel. ‘Zelfs het eenzame hondje en de natte krant op het trottoir ontbreken niet in de trieste straat...,’ mompelde zij. ‘Quoi?’ vroeg Odette. Daphne vertaalde de zin in het Frans. Liesbeth keek op en vroeg aan Odette, of zij de thee moest inschenken. Odette antwoordde bevestigend en zei toen in het Frans tegen Daphne, dat oom Nol waarschijnlijk ergens was opgehouden. ‘Voor mij niet,’ zei Daphne met dramatisch-afwerende gebaren tegen Liesbeth, die opstond. ‘Jullie lieve, doch onbewogen gezichten doen elke minuut tien maal zo lang lijken.’ Louis sloeg een blad om, vouwde de krant op de halve grootte en keek over zijn bril naar Daphne. ‘Dat was een fraaie volzin...,’ zei hij. Zijn goedige bruine ogen bekeken haar aandachtig. Daphne maakte een grimas naar hem, verschikte de kraag van haar witte bloesje en streek met beide handen over haar lilakleurige overgooier. | |
[pagina 8]
| |
‘Moeten we dan allemaal bij het raam gaan handenwringen en zuchten?’ vroeg Louis. ‘Dat zou tenminste kameraadschap zijn,’ zei Daphne na een snelle blik in de straat geworpen te hebben. ‘Tien minuten over tijd al. De boekdrukkunst hadden ze nooit moeten uitvinden. Kan iemand daar eens een lezing met lichtbeelden over houden? De wrange verhaaltjes van ene meneer Gide boeien mama veel meer dan de wurgende spanningen waaraan haar bloedeigen dochter ten prooi staat te staan. Hè, Liesbeth, laat eens een kopje vallen. Het oudste met die barst. Die mascara staat je mieters, zei ik dat al? Ja, geef me toch maar een halfje zonder suiker. Zit m'n haar nog goed? Ik ben toch niet vervelend of zo, mam? Je fronst zo smartelijk, of doet Gide dat? Ik wil graag een goede indruk bij jullie achterlaten.’ ‘Je bent afgrijselijk vervelend,’ zei Odette, met haar ogen op het boek gericht. ‘Je haar zit precies zo keurig-wild als je zelf wilde en Gide is helemaal niet wrang.’ ‘Gide niet? En Iwan zei, dat Gide heel ongezonde lectuur is voor mensen boven de vijftien jaar, zo deprimerend... honderd bladzijden tobben over één zoen. Je neus glimt.’ ‘Nee toch!’ Odette legde verschrikt het boek naast zich tegen een kussen en zocht naar haar handtas. Daphne maakte naar Louis, die hoofdschuddend grinnikte, een triomfantelijk gebaar en zei: ‘Ik ga boven uit het venster blikken. Dan verstoor ik de gewijde stilte niet met mijn gesnap. Is dat geen mieters woord, oom Louis, gesnap...? Echt om heel hoog met een pruimemondje te zeggen. Het vrolijk gesnap der jonge meisjes. Iets voor een pleidooi! Meneer de president, mijn cliënt heeft werkelijk niet het veurnemen gekoesterd eiser te beledigen; hij stond slechts vrolijk te snappen... Als er boven allerlei dingen omvallen, dan is het zover.’ Zij dronk haar thee in één teug uit. ‘Tjassus, hij glimt helemaal niet!’ zei Odette verontwaardigd en klapte haar poederdoos dicht. ‘Nee maar... Oom Louis, zegt u nou zelf. Oom Nol zal dadelijk niet weten wat hij ziet!’ Daphne keek nogmaals uit het raam en liep daarna met dansende pasjes naar de deur. Odette nam hoofdschuddend haar boek weer op. | |
[pagina 9]
| |
‘Hè, ik heb zin om een ontzettend woeste jazz-plaat te draaien.’ ‘Nee, doe dat maar als je terug bent,’ zei oom Louis klagend. ‘Ja, dan zal ik je de nieuwste boogie-woogie snufjes leren, Liesbeth.’ Zij opende langzaam de deur. Liesbeth glimlachte vaag naar Daphne, keek een ogenblik erg treurig en boog zich dan weer resoluut over haar boek. ‘Vaarwel dan, onwillige schare boekenwurmen. Laat mij één avond in de plassen blinken, daarna mag ik verdampen als een wolk, zoals Hendrik zei. En een andere dichter...’ Voor het huis klonk het lawaai van een claxon. Daphne liep met verende pasjes op haar tenen terug naar het raam en fluisterde: ‘Niet de roep van de trouwe Citroën. Ei ziet, een durige sportauto met spaken in de wielen stopte voor de nederige woning van de grote pleiter.’ Plotseling slaakte zij een doordringende jubelkreet, zwaaide met beide armen, lachte luid en riep: ‘Hij is in een andere auto gekomen. Een donkerrode. Dat is natuurlijk die Bugatti...’ Zij stormde terug naar de open kamerdeur, struikelde bijna over haar koffer in de gang, rukte wild de voordeur open en viel halverwege het pad in het voortuintje de grote, hartelijk lachende man om zijn hals en zoende hem tweemaal op beide wangen. Hij kuste haar terug, pakte haar hij haar schouders, hield het opgewonden meisje een eindje van zich af en keek vertederd in haar stralende, donkere ogen. ‘Oom Nol...,’ zei ze met een zucht en haar half-open lippen trokken naar beneden, of zij een snik onderdrukte. Er vielen een paar regendruppels op haar omhooggeheven gezicht. ‘Lang gewacht?’ vroeg hij. Daphne lachte nerveus en schudde haar lange haar over haar schouders. ‘Het leek erg lang,’ zei ze zacht. Hij monsterde haar, glimlachte, zei: ‘Mes hommages’ en richtte toen zijn blik op de deuropening, waarin Odette en Louis verschenen. Er volgde een hartelijke begroeting. Terwijl ze naar de huiskamer liepen verklaarde Nol, dat hij maar één minuut binnen kwam; hij was opgehouden door een kibbelpartij met ambtenaren, vertelde hij, en voerde het gezelschap naar de erker om naar de | |
[pagina 10]
| |
auto te kijken, die jarenlang gedemonteerd in zijn fabriek verstopt had gezeten en sinds kort weer in elkaar gezet en opgeknapt was. In diezelfde auto had hij in 1939 een grote tocht met Bob gemaakt, zei hij, en bracht de groeten van zijn zoon over. Toen ontdekte hij Liesbeth, die verlegen bloosde terwijl hij haar de hand schudde en opmerkzaam aankeek. Nol dronk staande een kop thee, terwijl Daphne rusteloos heen en weer liep, maakte een schertsende opmerking over zoveel fraaie blondgelokte hoofden in één huis en maande Daphne aan, alvast met afscheidnemen te beginnen. Even later snelden ze samen in de stromende regen naar de auto, Nol met de koffer en Daphne in een los omgeslagen regenmantel. ‘Wat heerlijk warm,’ zei Daphne, zodra zij zat en het portier had dichtgetrokken. Ze zwaaiden naar het wuivende drietal dat onder het luifeltje bij de voordeur stond. ‘Ja, die regenjas kan wel op de achterbank,’ antwoordde Nol. Hij startte de motor en draaide het portierraampje open. Er werden nog enige wensen en raadgevingen geroepen, terwijl de motor vervaarlijk begon te brommen. Daphne ging behaaglijk zuchtend onderuit zitten, zodra de auto reed en het raampje dicht was. Zij wuifde nonchalant nog wat boven haar hoofd. Door de beregende achterruit was weinig te zien. ‘Wat rijdt ie meesterlijk! Eerst was ik een beetje teleurgesteld, dat het niet het dierbare zwartje was...’ ‘Wees maar blij. De wegen zijn nog slecht en deze Bugatti veert beter. Slecht geslapen?’ ‘Vreselijk slecht, oom Nol.’ Zij keek belangstellend naar de verrichtingen van zijn handen en voet. ‘Dat zag ik. Je ziet er een beetje lijdend uit. Vroeger gold dat als deftig. Ik vind je alweer groter geworden in die zes weken; ik bedoel niet langer, maar vrouwelijker.’ ‘Mag ik dat als een compliment opvatten?’ Haar ogen straalden ondeugend. Hij keek snel even naar haar gezicht en richtte dan zijn blik weer op de weg. ‘Maar natuurlijk!’ ‘Ik zal het mams direct schrijven... De arme schat is sinds Pinksteren dag en nacht in touw geweest om een elegante dame | |
[pagina 11]
| |
van me te maken. Het nieuwste is, dat we een ballettraining doen iedere dag. Liesbeth doet ook mee. We hebben een barre en een grote spiegel. Spieren losmaken en elegant bewegen. In Parijs moet ik voor zestien doorgaan, vindt Bob, wist u dat al? Dat is gemakkelijker. Ik heb zelfs een lipstick bij me, daar mag ik een vleugje van opdoen, erg hè!... Wat ontzettend knus, zo door de regen rijden. O, als u zich voelde zoals ik me voel, dan... dan zou u met uw hoofd door het dak vliegen!’ Ze lachten beiden luid. ‘We hebben ook aldoor zoveel mogelijk Frans gepraat, aan tafel en zo. Mams is een heel strenge lerares, voor Liesbeth helemaal, maar die vindt dat heerlijk.’ Zij keek naar de bewegende ruitenwissers, die met regelmatige, enigszins stokkerige bewegingen de regendruppels glad streken. Voor het eerst sinds het vertrek dacht zij niet hardop. Zij vouwde haar beweeglijke handen ineen op het tasje van donkerrood leer in haar schoot en herinnerde zich Bobs strelende hand over haar rug, die heen en weer en heen en weer ging, terwijl zij met veel tranen snikte over bange voorgevoelens. ‘... jaloers op Liesbeth?’ Daphne ging wat rechter zitten, schudde glimlachend haar hoofd en zei: ‘Dat is gelukkig voorbij. Zij stoft iedere dag de foto van Bob en mij af. Dat heeft mijn hart gebroken. En ze kijkt zo hoog tegen mij op! Al was het alleen maar omdat ik nu over ben naar de vierde en zij pas naar de tweede. Maar nu gaat ze over naar een dag-stoomcursus en doet het tweede en derde jaar zowat tegelijk. Ze werkt ontzettend hard om mij in te halen. Liesbeth is zo'n schat, daar heeft u geen idee van.’ ‘O, dacht je? En, is ze nog verliefd op Bob, als ik zo indiscreet mag zijn?’ ‘Ja, dat wel.’ Daphne maakte het tasje open. ‘Ik kan haar niet genoeg over Bob vertellen. Dat is juist zo geweldig! Een ander zou 't gaan vervelen, maar Liesbeth nooit. We hebben ontdekt, dat we beter met elkaar kunnen opschieten dan de meeste bloedeigen zusters. Ik heb veel meer aan haar dan aan de meisjes uit mijn klas. Zij heeft nogal wat meegemaakt, geloof ik, maar daar komt ze nog niet over los.’ | |
[pagina 12]
| |
‘Ze is nu nog wat schuw en bevangen, maar dat gaat wel over. Je zult eens zien hoe snel zij zich ontwikkelt tot een zelfbewuste jongevrouw, die zeker niet onopgemerkt zal blijven.’ Hij staarde glimlachend voor zich uit over de weg. Daphne keek opzij. ‘Ze praat graag over vrijen en trouwen en al die dingen, maar wat haar betreft liefst in het algemeen. Ze geneert zich over haar verleden en ze doet net of ze bang is van jongens, hoewel... Nu ja, ik ben het wel met Bob eens, dat het goed voor haar is, dat ze rustig studeert zonder liefdesproblemen aan haar hoofd, maar...’ Nol lachte luid. Hij minderde zelfs vaart om beter te kunnen lachen. ‘De nieuwe vader en moeder van Liesbeth! En jullie zijn al net zo hypocriet als de meeste vaders en moeders. Zelf ervan genieten en het je kinderen ernstig afraden, jaja.’ Hij schudde lachend zijn hoofd en drukte het gaspedaal weer in. Daphne keek verontwaardigd, maar lachte toch mee. ‘Ik plaag je maar. Jullie geval is anders, omdat je elkaar alleen in de vakanties ziet, terwijl een eventuele aanbidder van Liesbeth... Maar grappig is het wel. De moderne Juliet.’ Hij sprak de naam met bijzondere nadruk uit. Daphne bloosde en keek in verwarring naar Nols gezicht. ‘Heeft Bob nu al...’ Nol knikte en zei: ‘Maar de dag is nog véél te jong, om nu al met zulke zware problemen aan te komen. Vertel me eens, hoe staat het met tekenen en schilderen? Heb je daar nog tijd voor?’ ‘Soms wel, oom Nol. Ik heb een paar moderne dingetjes gemaakt, non-figuratief. Twee hangen er bij Sjef. Laatst was er bijna één van verkocht, hoe vindt u dat?! Een paar schilders willen, dat ik wat instuur voor de najaarstentoonstelling van de Onafhankelijken. Ik weet niet... er is al geklodder genoeg in de wereld.’ ‘Doen! Insturen! Ik heb werk van je gezien bij Bob. Je weet, hij houdt niet van Kunst met een grote Pa en evenmin met een grote schoonpapa, dus ik mag beslist geen hand uitsteken. Het zou een kleine moeite voor me zijn, je een build-up te geven, compleet met persconferentie en rijk geïllustreerde artikelen. De Franse en Amerikaanse damesbladen zouden er van smullen. En je bent nog | |
[pagina 13]
| |
in hoge mate fotogeniek ook. Maar ga door, kindje, en pieker niet te veel. Doen, niet piekeren...’ ‘Ja, dat zegt iedereen.’ Haar handen speelden rusteloos met het tasje. Het onderwerp pakte haar zo, dat haar stem het zingende en bouderende verloor en enigszins vinnig van klank werd. ‘Iedereen zegt: literaire schilders zijn zwakke schilders. Niet ce-re-braal worden. U hoort het, ik ken alle woorden al! Maar ik heb hersens, verbeeld ik me. Van Gogh las veel. Het meeste schilder ik in bed, met mijn ogen dicht. Maar zodra ik echt met verf aan de gang ga, denk ik: aha, Dufy ziet een meisje met een rood jurkje vliegen, Cézanne wordt bedankt, dag Picasso, ben je echt niet zo origineel als het lijkt, maar alleen maar handig, zoals boze tongen beweren?...’ Zij maakte fladderende en afwerende bewegingen met haar handen en zuchtte diep. ‘Ik neem aan, dat je de rest ook al weet?’ zei Nol onverstoorbaar. ‘Dat alle schilders sinds Rembrandt eerst altijd gedacht hebben dat alles er al was... dat iedereen heeft moeten worstelen om een eigen stijl te vinden... dat Van Gogh eerst stijf en stuntelig tekende en er half gek van werd?’ ‘En dat ie verdraaid goed tekende, weldra. Krachtig. En dat alle jonge schilders die weinig of niks kunnen, altijd uitroepen: maar Van Gogh... Van Gogh hebben ze óók miskend! Ze schuiven alles maar op Van Gogh. Ja, maar dat is het allemaal niet. Oom Nol, zo langzamerhand is alles er. Wat moet ik dan nog? Er zijn al lang Amsterdamse joffers ook! Lach me niet uit.’ ‘Ik zou niet durven. De laatste man op deze wereld, die ooit... Maar één ding, jonge dame. Slechts dit ene: je leeftijd. Mijn hemel! Veertien jaar! En dan nog dit: je meent dit allemaal maar half. De andere helft is, dat je met groot plezier kwast en mes hanteert, dat ziet de vakman aan je produkten.’ Zij lachte vereerd. ‘Mams vreest wel eens, dat ik kunstmatig gevoed moet worden als ik eenmaal bezig ben. Het is zo opwindend. Het is vechten. Als ik er eenmaal doorheen ben...’ ‘Dan meen je het niet meer half. Overigens kán het wel amusant zijn, dingen half menen. Wat is het leven zonder plezier? De wereld is veel dank verschuldigd aan genieën, maar het is wel rustig, dat er maar zo weinig zijn. De genieën die ik ooit ontmoette | |
[pagina 14]
| |
zijn weinig plezierig, heus. Niet plezierig voor zichzelf en niet plezierig voor hun omgeving. Let wel dat ik niet zeg: leve de middelmatigheid. Ergens tussen het geniale en middelmatige, met wat ruimte voor gewone gezonde humor en gewone menselijkheid, daar is het 't prettigst op de hele wereld. Met strijd, met heen en weer geslingerd worden, met vertwijfeling, met wanhoop, met nederlagen, met overwinningen, met alles wat dit leven zo boeiend en rijk maakt.’ Nol zette de ruitenwissers stil. Het regende al een poosje niet meer. Bij een kruispunt stonden enige jongelui met rugzakken en koffers. Ze zwaaiden met hun armen en wezen met opgerichte duimen in zuidwaartse richting. Nol gebaarde met zijn duim neerwaarts. ‘Dat is jokken met uw duim. Maar anders kunnen we over niets anders meer praten als over het weer hè,’ zei Daphne verontschuldigend. ‘U heeft me helemaal stil gemaakt.’ ‘Soms moet de naastenliefde wijken voor andere belangen. Stil gemaakt? Je plaagt me. Wat voor zwaar probleem zit er nu weer in de lucht? Of jij wel aan de goede kant van de middelmatigheid bent? Moet ijdeltuit dat nog horen? Kijk, blauw aan de lucht.’ ‘Ja. Vroeger heeft u deze dingen natuurlijk ook met mijn vader besproken hè? Is hij ook aan de goede kant van de middelmatigheid. Eerlijk zeggen!’ Zij keek heel ernstig naar Nols gezicht. ‘Och... In zijn jonge jaren heeft hij dingen gemaakt die zeer beslist ver boven de middelmatigheid uitkomen. Hij is nog niet oud. Er kan nog veel gebeuren.’ ‘Ik maak mij ernstige zorgen over hem. Als hij Sjef niet had was hij helemaal alleen op de wereld. Met vrouw en kind helemaal alleen. Hij is erg ongelukkig en eenzaam. Hij heeft me alweer beloofd naar Frankrijk te zullen gaan... Toen hij jong was, was hij zeker heel anders hè, oom Nol?’ ‘Ja, veel tieriger, vooral in de jaren dat hij in Parijs woonde. Toen was hij heel gelukkig met je moeder.’ ‘Dat weet ik. Wat zou ik dát graag eens gezien hebben. Alle grote kinderen zouden op de een of andere manier hun ouders jong moeten kunnen zien. Met een geluidsfilm zou je een eind komen.’ | |
[pagina 15]
| |
‘Ja. Maar het omgekeerde is ook erg nuttig, maar dat gaat niet: dat de ouders jong hun kinderen groot zien. Foei, wat zijn we zwaar op de hand. Wil je een sigaret voor mij aansteken? Ze liggen in het kastje rechts.’ Toen zij de sigaret had aangestoken, nam zij een lange trek en stopte hem daarna tussen Nols lippen. ‘Vroeger rookte u toch bijna nooit?’ ‘Sinds het eind van de oorlog rook ik wat meer dan vroeger. Ijdelheid weerhoudt mij van veel roken: je tanden worden er geel van.’ ‘Dat is vast niet de reden. Nee, omdat iedereen het doet, vindt u het maar een domme gewoonte, waar u zich niet toe wilt verlagen...’ ‘Mes hommages, mademoiselle. Maar om te bewijzen, dat ik niet fanatiek ben, zal ik je straks na het diner een sigaret presenteren. De hemel beware ons voor alle fanatisme, nu en in het uur van onze dood. Twee wereldoorlogen lijken mij genoeg om de mensheid op het idee te brengen, dat verdraagzaamheid een deugd is.’ ‘Vindt tante Bettina dat ook?’ ‘In theorie... ja. In de praktijk ben ik fanatiek verdraagzaam en fanatiek anti-fanatiek, dus fanatiek. Mijn vrouw is een voorbeeld van fluwelen onverdraagzaamheid: naar buiten lief en verdraagzaam, in alle oprechtheid, begrijp me goed, maar van binnen vol diep, geduldig gedragen medelijden met alle stakkers die niet zo denken als zij. Werkelijke verdraagzaamheid is erg moeilijk... Vertel eens wat leuks, Daphne, als je wilt.’ ‘Hè... we praatten juist zo fijn diepzinnig. U kunt veel beter preken dan oom Louis, die er dol op is. Je hoeft maar heel zachtjes een probleem te fluisteren of hij veert helemaal op. Maar u, die net doet of u zware problemen en preken vreselijk vindt... Het grappige is natuurlijk, dat u ook alles maar half meent. Van binnen bent u één bonk zware ernst.’ ‘En jij één bonk ondeugd. Foei! Een grijsaard zo te sarren. En dan, jonge meisjes moeten niet aldoor zo diepzinnig doen, daar krijgen ze rimpels van. Je mag wel diepzinnig doen, maar dan over bloemen en sterren en meer van zulke poëtische zaken.’ ‘Ach, u bent helemaal niet zo ouderwets, integendeel.’ | |
[pagina 16]
| |
‘Merci, chérie. Zal ik wat langzamer rijden?’ ‘Nee, dank u, het gaat best.’ Zij had een kleine blocnote en een stompje potlood uit haar tas gehaald, en schreef vlug een paar regels neer. Toen zij het schrijfgereedschap had opgeborgen zei Nol: ‘Het verbaast me, mijn zoon kennende, dat je je notities niet met een gouden potlood in een kostbaar ingebonden boekje schrijft. O, maar jij wilde dat misschien niet.’ ‘Nee, zo is 't net gewichtig genoeg.’ Zij rekte zich uit en maakte behaaglijk schurkende bewegingen. ‘Heb je al honger of dorst?’ ‘Nee, oom Nol. Ik voel me alleen maar gelukkig.’ Zij boog haar hoofd en armen ver achterover, sloot haar ogen en glimlachte. Nol keek even opzij. Er scheen een waterig zonnetje, dat Daphnes profiel scherp omlijnde. ‘En vond u echt al een spoortje van iets dat in de verte op een eigen stijl wijst, in de dingen die u van me gezien heeft?’ Zij opende haar ogen en keek rond naar alle kanten. ‘Zeer zeker. En dat zeg ik niet omdat ik je zo'n lief meisje vind. Je weet zelf drommels goed, dat er in het werk van aankomende kunstenaars altijd duidelijke invloeden aan te wijzen zijn. Dus is er geen enkele reden tot wanhoop of verontwaardiging als de gouaches en olieverven van een veertienjarige duidelijk onder invloed staan van Dufy, integendeel!’ Zij lachte opgelucht en hield haar ogen gesloten. ‘En vindt u ook, dat ik na de H.B.S. meteen naar Parijs moet gaan?’ ‘Maar natuurlijk! Waar anders heen? Nooit tijd verliezen. Grondig het vak leren, maar zonder de ballast van een trage Academie.’ ‘Over twee jaar dus. Zelf wat doen is wél veel opwindender dan stukjes schrijven over het werk van anderen, of oergeleerde boeken in dat aanstellerige stijltje. In 1650 zou hij naar Amsterdam gaan... als bedoeld wordt, dat ie in 1650 naar Amsterdam ging. In 1930 zou hij overlijden... als bedoeld wordt, dat hij in 1930 de laatste adem heeft uitgeblazen.’ Zij babbelde nog een poos door over deze onderwerpen. Nol maakte haar attent op een zakje bonbons in het dashboardkastje. Toen zij een bonbon had genomen, bleef het een poosje stil. Plotseling zei Daphne: ‘Iwan doet de laatste tijd z'n best een | |
[pagina 17]
| |
huisvriend te worden. Hij is mijn literatuur-leraar. Maar hij komt niet alleen voor mij, maar ook voor Liesbeth. Kijken. Dat wordt een drama. Lies wil heus alleen maar hard blokken en van alles aan- en afleren... ze kan echt geen man gebruiken en wil niet. Maar zodra die twee samen in een kamer zijn, is het of de lucht elektrisch geladen wordt. Ze zeggen niets, ze kijken nauwelijks naar elkaar, althans Liesbeth kijkt weinig, maar je voelt het broeden. O, oom Nol, niets tegen Bob zeggen hoor, anders maakt hij zich maar ongerust. Ik zeg er ook niets over. Er is trouwens nog niks gebeurd. Dat komt pas na de vakantie, als 't voor die tijd niet over is bij Iwan.’ ‘Lief vind ik dat van je.’ ‘Iwan mag niet weten, dat Liesbeth over een paar dagen naar Ameland gaat. Hij is gek genoeg om er ook heen te gaan. Zij blijft er tot september, op de kinderen van de broer van oom Louis passen. Ze neemt stapels boeken mee.’ ‘Ik sprak onlangs je moeder nog... Heeft zij ook oog voor het naderend drama?’ ‘Welnee. Het zou echt niet leuk zijn, als ze zó bijdehand was.’ Nol beheerste zich met moeite. Toen hij zijn gezicht weer in de plooi had vroeg hij: ‘Maar Iwan had toch een meisje... hoe heet ze ook weer?’ ‘Gladys. Dat is weer voorbij. Zo is Iwan. Oooo, eindelijk begint het te glooien!’ Daphne keek kinderlijk opgetogen rond. ‘Ja, we zijn niet ver van de grens. Hou je niet van polders?’ ‘Sinds de hongerwinter helemaal niet meer. Maanden en maanden op een boerderijtje midden in het platte land! En ik ben maar heel zelden uit de platte klei weg geweest. De Veluwe heb ik nog nooit gezien en de Moerdijkbrug ben ik niet over geweest... nu we hem nodig hebben is ie nog kapot ook. En het Gooi...’ ‘Heb je klachten over het Gooi?’ ‘Boekdelen. Het is er rommelig en versnipperd. Als je denkt: hier begint het mooi te worden, rijdt er drie bomen verder een trein voorbij, of je stuit op een verkeersweg met loeiende autobussen, of op een wasserij of een vuilnishoop. Het hele Gooi zit vol spoorlijnen, wegen, wasserijen, fabrieken, puinhopen van vliegvelden en afgrijselijk droefgeestige huizen. En het is er bijna nergens echt | |
[pagina 18]
| |
stil. Pappa zegt, dat timmerlieden en metselaars al die in-droevige huisjes en villa's hebben ontworpen en gebouwd. Soest! Heeft u dat wel eens gezien? Nee heus, ik meen het! Telkens als je denkt: hè ja, nu wordt het mooi, stuit je op iets afschuwelijks, krotten, renteniershuisjes, resten van afgebroken buizen, zo maar hopen kapotte stenen, afval... Laren! Daar had ik over horen praten of het een droom-dorp was. In het aardrijkskundeboek staat: het Gooi is een prachtig gedeelte van ons land... in Laren wonen veel schilders, die de schoonheden van het Gooi op het doek brengen... Bedoeld wordt niet de meisjes, maar de schilderachtige landschappen en zo. Er zijn best een paar aardige plekjes, maar dan moet je er altijd iets bij wegdenken. Het is er niet leuk rommelig, maar gewoon zielig rommelig. En achter elke mooie villa, aan de buitenkant van die dorpjes, staat weer zo'n timmermannenmonument. Nee, dan Amsterdam! Het oude gedeelte is zó groot. Daar hoef je geen wasserijen en miezerige woninkjes weg te denken. Achter een mooie gracht ligt weer een volgende mooie.’ ‘Juist. Dan kun je in Parijs je hartje ophalen, baron Hausmann ten spijt. Maar eh... de onvolprezen natuur, hoe zit het daar mee? Als je zo van gedichten en andere fraaie zaken houdt...’ ‘Nu ja, tussen de spoorlijnen van het Gooi zijn wel snoeperige plekjes, maar zo klein. En echte natuur is er nergens meer. Alle bomen zijn door mensenhanden geplant en gesnoeid. Van de wilde hei is niet veel meer over dan wat plekjes tussen sportvelden. En de kuststrook was jaren door de moffen verboden en zit vol landmijnen.’ ‘Ja, enige van je jeugdjaren waren wel abnormaal beperkt. Ik moet je wel waarschuwen, dat veel Franse dorpen ook door timmerlieden en metselaars zijn ontworpen, stel je er niet te veel van voor.’ ‘Maar die zijn tenminste op heuvels en in dalen gebouwd, als ik De Vlaminck mag geloven. Ik wil zo dolgraag hellende straatjes zien, na veertien jaar plattigheid.’ ‘Je mag De Vlaminck geloven, al was hij een grappenmaker. Maar in Amsterdam heb je ook steilten... bruggetjes. Ik heb meer dan eens een melkboer of een man met een handwagen helpen duwen. Ik ben er trouwens zelf een dag melkboer geweest. Een wedden- | |
[pagina 19]
| |
schap in mijn studententijd. Ik had succes. De omzet steeg.’ ‘Wat zou ik dat graag gezien hebben! U houdt ook veel van de stad hè? Hoe heeft u 't altijd op De Beukenhorst uitgehouden...’ ‘Wie zegt, dat ik 't daar heb uitgehouden?’ Ze lachten beiden. ‘De dichters en schilders, waarover je leest dat ze in Lutjebroek of Bergen aan Zee in de stilte wonen, zie je meer op het Leidseplein lopen dan de Amsterdammers... die gaan veel naar buiten en zo.’ ‘C'est la vie... Zo, even laden.’ Nol stopte bij de laatste benzinepomp op vaderlandse bodem. Het regende weer. ‘Dus jij bent geen kind van de stille natuur,’ zei Nol, nadat bij de man bij de pomp benzinebonnen had gegeven. ‘Nee. Voor een enkele keer is het wel indrukwekkend. Om je er helemaal thuis te voelen, moet je een vogel zijn, of een boom. Je wordt er zo droevig. Daarom schreeuwen en zingen de meeste mensen zo, denk ik, zodra ze wat bomen of een paar nog niet uitgestoken hei-plaggen zien.’ ‘Tussen twee spoorlijnen en drie wasserijen. Maar in de grote stad tussen mensenmassa's kun je nog eenzamer zijn.’ Nol betaalde en wisselde enige opmerkingen met de man van de benzinepomp. Terwijl bij startte zei Daphne: ‘Wij horen al lang niet meer bij de vrije natuur... we zijn er misplaatst. Trouwens, Stendhal zegt...’ De motor loeide een ogenblik hard, zonder dat de auto wegreed. ‘Stendhal?’ riep Nol luid. Hij liet de motor zachter snorren en riep klagend: ‘Stendhal!’ Toen zij hem geschrokken aankeek, legde hij zijn arm om haar schouders, schudde haar zacht en keek met zijn liefste blik in haar ogen. ‘Stendhal...,’ zei hij hoofdschuddend. ‘Ik hoop in elk geval zó oud te worden, dat ik je niet alleen nog hoor praten als je twintig bent, maar bijvoorbeeld ook als je dertig bent. Daar ben ik erg benieuwd naar.’ Hij knikte enige malen plechtig. ‘Zeer benieuwd. Zo, en wat schreef Stendhal?’ ‘Dat alleen het menselijk hart hem boeide; al het andere verveelde hem. Ik las laatst een stuk over hem, waar dat in stond. Is het gek, als ik over zulke dingen praat?’ | |
[pagina 20]
| |
Zij keek hem onderzoekend aan. Hij bracht zijn rechterhand weer aan het stuur, maar de auto stond nog steeds stil. ‘Dat weet je wel beter,’ antwoordde hij en lachte zacht. Ze zuchtte diep en vlijde haar hoofd tegen zijn bovenarm. ‘Waarom bent u mijn vader niet?’ ‘Ik ben je toeziend voogd, dat is net genoeg. En wie weet je toekomstige schoonvader. Ruim voldoende. Zo blijft het voor alle partijen plezierig. Als ik je vader was, moest ik heel streng doen en opletten of je je aardrijkskunde en geschiedenis niet verwaarloosde, en preken houden, en misschien konden we elkaar dan weldra niet meer zien. Of ik zou je zó schandelijk verwennen, dat er geen land met je te bezeilen was. Zeg, zullen we dit land van mist en mest eens verlaten?’ ‘Nog eventjes...’ Zij wreef haar hoofd langs zijn bovenarm. ‘Juliet Capulet vreedzaam in de auto met Montague.’ ‘Ik hoop in even vreedzame omstandigheden jouw vader nog eens te horen uitroepen: O brother Montague, give me thy hand... Maar voorlopig denkt hij nog: For never was a story of more woe, than this of Juliet and her Romeo!’ Ze lachten beiden. ‘Hij is al minder verbitterd.’ ‘Maar 't is niet deze passage van Romeo and Juliet, die je zo heeft opgewonden. Ik vrees, dat het meer dat ene zinnetje is: She 's not fourteen uit de mond van mama Capulet en de mededeling, dat zij op deze zelfde leeftijd al de moeder van Juliet was en dat het tijd wordt, dat Juliet zelf ook eens... etcetera. De huidige Lady Capulet heeft minder haast, gelukkig. Vanavond, kleintje, na het diner, mag je me met de allerzwaarste problemen bestormen. Goed?’ Daphne knikte glimlachend. Terwijl ze door de stromende regen langzaam naar de douanepost reden, hield ze haar hoofd tegen zijn schouder gedrukt, maar toen de auto stilstond ging ze weer rechtop zitten. Nol zei: ‘Dank zij de regen zullen ze 't ons niet moeilijk maken. Als je dikwijls over de grens gaat, worden ze achterdochtig.’ ‘C'est la vie.’ ‘Schoffie... Neem nog een bonbon.’ | |
[pagina 21]
| |
2Na het afscheid van de Belgische douaniers reden ze geruime tijd zwijgend voort. Daphne was ver onderuit gaan zitten. Zij had zichtbaar moeite, haar ogen open te houden, maar deed toch. ijverig haar best, alles wat er te zien was in zich op te nemen. Soms, als er een mooi landhuis of een vergezicht op glooiende akkers was, veerde zij overeind. Nol moest enige malen vinnig naar rechts zwenken, om aansnellende Belgische auto's te ontwijken, die zorgeloos links reden. ‘Aardig volkje, maar als ze in auto's zitten wel wat nonchalant,’ mopperde hij. ‘Moe?’ ‘Een beetje. Ik zit zo maar stil gelukkig te zijn. De wereld begint al te veranderen.’ ‘Ontcijfer vooral niet alle reclameborden en opschriften... dat is erg vermoeiend, als je voor 't eerst in een ander land bent.’ Daphne glimlachte en stak vragend het pakje sigaretten omhoog. ‘Het is lief bedacht, maar ik wacht nog even. We gaan ons dadelijk even vertreden in een huis, waar de geur van onversneden koffie ons tegemoet zal stromen. Nog een paar kilometer.’ Daphne schrok op, toen de auto met een scherpe draai de korte oprijlaan opzwenkte van een witte villa, die als hotel en restaurant in gebruik was. Zij rekte zich uit en geeuwde verstolen. Het regende nog steeds, maar tegelijk scheen de zon, die een vreemd, geel licht over het huis en de bosrijke omgeving wierp. ‘Ik was even in dromenland. Het lijkt, of ik nog steeds droom,’ zei ze, naar alle kanten kijkend. ‘Volgens sommige wijsgeren doe je dat inderdaad.’ Nol manoeuvreerde tussen twee geparkeerde auto's door zo dicht mogelijk naar het bordes. ‘Maar een waterig zonlicht vormt ook een aannemelijke verklaring.’ Hij keek hoofdschuddend naar de verregende tuin, waarin enige witte tafels en stoelen stonden, die glommen van het water. Toen hij de motor afzette en het contactsleuteltje in zijn zak stak, hoorden ze het ruisen van de regen. | |
[pagina 22]
| |
‘De dunne stem van de regen...,’ zei Daphne. ‘Zal ik mijn regenjas pakken?’ ‘Welnee. Met drie sprongen ben je binnen. Daar gaan we!’ Toen ze in het café stonden zei Daphne: ‘Ik dacht ineens: als Bob hier nu eens zat.’ ‘De hemel beware ons!’ Nol keek zoekend rond en streek met beide handen over zijn haar, dat bij het bespringen van de stoep door een windvlaag naar voren was gewaaid. ‘Wat vind je van daar achteraan?’ ‘Ja leuk. Gezellig is het hier. En deftig. Een beetje kitsch hier en daar.’ ‘Het vertrouwde interieur van respectabele koffiehuizen. Zijn we het eens over koffie? Vervult de gedachte, dat het thans nog niet eens een jaar geleden is, dat ik jou als enigszins haveloos schoffie het terras van een soortgelijk respectabel koffiehuis op voerde, jou ook met een lichte verbazing?’ ‘Gos, ja. Hoe is 't mogelijk.’ ‘En ik mag zeggen, dat je verschijning ook thans de aandacht trekt.’ ‘Mag dat? Mijn moeder zou zeggen, dat ik al verwaand genoeg ben en dat het helemaal niet nodig is... enzovoort. Typisch, soms lijkt u jonger dan Bob.’ ‘Dank je, kind, dat is lief van je. Als 't waar is, lijkt me dit een eerlijke speling van de natuur. Per slot van rekening ben ik maar een gewone koopman, en Bob is een rijkelijk bedeeld genie. Wil je iets eten of snoepen bij de koffie?’ Hij knikte de kelner toe, die naar hun tafel kwam. Daphne bedankte glimlachend en keek met stralende blikken rond. Toen Nol twee filters had besteld, schoof zij wat dichter naar hem toe en zei: ‘Wat een schattige kinderen... en zo zoet.’ Hij volgde de richting van haar blik. In een hoek bij het raam zat een groepje volwassenen, waartussen twee kinderen bijna schuil gingen. Het oudste kind, een meisje van ongeveer acht jaar, had merkwaardige korte blonde schapenkrulletjes rond een fijngevormd, al wat levenswijs snoetje. Het jongetje leek een jaar of vijf en had een parmantig borstelkuifje boven zijn blozende gezicht. De kinderen amuseerden zich op een bescheiden, welhaast onkinderlijk rustige wijze. | |
[pagina 23]
| |
‘Zo zijn de kinderen, hier en in Frankrijk,’ zei Nol. ‘Of 't voor hen leuk is, dat is een andere zaak, maar ze zijn vrijwel allemaal welopgevoed, en in het bijzijn van volwassenen heel goed gedresseerd. Noteer het in je opschrijfboekje. Ze zijn ook meestal heel zorgvuldig gekleed en gekapt en dragen zomers handschoentjes. Stampen, schreeuwen, gillen en iedereen hinderen is er niet hij.’ ‘Mamma had het me wel gezegd, maar dingen die je al weet te zien, is reuze opwindend.’ Daphne krabbelde snel enkele regels en keek toen weer naar de kinderen. Nol stak een sigaret op. Het kleine meisje was opgestaan en liep achter de anderen langs naar de andere kant van de tafel. Zij droeg een wijd uitstaand, zeer kort rokje en had mooie lange benen. ‘Is ze niet schattig?’ croonde Daphne. Zij schreef nog enige regels. ‘Ja. Maar hier en daar een vuile veeg is ook wel leuk. Is je slaap verdwenen?’ Daphne knikte lachend en speelde met haar blocnote. ‘Heeft u dat ook wel eens,’ zei ze plotseling geanimeerd, ‘dat u een halve nacht wakker ligt en denkbeeldige gesprekken houdt?’ ‘Nee, niet dat ik weet. Heel vroeger misschien wel eens. Als je niet kunt slapen lijkt het me een geestvolle bezigheid, maar om er voor wakker te blijven... Je kunt de antwoorden wel fantaseren, maar je weet toch niet zeker, wat Bob zou antwoorden.’ ‘Wie zegt, dat ik alleen met Bob denkbeeldige gesprekken heb gevoerd?’ ‘Ga verder. Wacht niet op mijn antwoord.’ ‘Ik heb zelfs een lijstje gemaakt van dingen, waar ik met u over wilde praten...’ Nol tilde de filter een eindje op en schudde plagend-bedenkelijk zijn hoofd. ‘Zou het mogelijk zijn, dat u ook zo'n lijstje heeft... in uw hoofd of agenda?’ Zij keek hem ondeugend aan en neuriede een wijsje mee, dat uit een voor hen onzichtbaar radiotoestel zacht door het café klonk. ‘Onmogelijk is dat niet.’ Zijn gezicht was vriendelijk maar ondoorgrondelijk. ‘De dag is nog steeds jong. Vanavond na het diner zal ik mijn agenda en hart openen.’ | |
[pagina 24]
| |
‘Het opwindende van die denkbeeldige gesprekken is, dat je dan allerlei dingen zegt, die je in werkelijkheid nooit zegt.’ Ik kan ook plagen, zeiden haar ogen. Zij tilde het deksel van haar filter op en zag, dat het water geheel was doorgelopen. ‘Dat klinkt nogal triest... Je zou die dingen ter afwisseling eigenlijk maar eens wél moeten zeggen!’ ‘De mijne is helemaal doorgelopen.’ Zij zette de filter op het dekseltje en deed suiker en melk in haar koffie. ‘De mijne is nog maar op de helft,’ zei Nol klagend. ‘Maar wacht niet op mij. Zelfs in het koffiedik is jouw levenstempo anders dan het mijne.’ Daphne lachte aanstekelijk en ging daarna onverstoorbaar verder. ‘Bob schreef mij eens, dat het juist uw stokpaardje is, dat zelfs de beste vrienden elkaar niet alles zeggen.’ ‘Dat is ook zo. Maar soms komt een mens in opstand tegen zijn eigen stokpaarden. Overigens is dit mijn stokpaard, niet het jouwe. Laat je door mijn zwijgzaamheid niet weerhouden. Vergeet ook niet, dat dit tevens met de leeftijd verband kan houden. Als jij over vijftig jaar wellicht eindelijk een beetje grijs begint te worden, vertel je ook niet alles meer, hoop ik.’ Hij morrelde ongeduldig in de koffiefilter. ‘Wat schattig,’ zei Daphne plagend, ‘dat uw geduld niet volmaakt is. En dit was nog wel zo'n schitterende kans voor een preekje. Elke leraar zou hiervan watertanden.’ ‘Dat was nu juist mijn fout!’ Nol lachte luid. ‘Mijn liefde voor de koffie won het van mijn opvoedkundige aspiraties. Maar ga verder... en drink eerst wat.’ ‘Beste jongens en meisjes,’ bromde zij, ‘zo zien jullie, hoe het geduld wordt beloond. Wacht rustig jullie tijd af, en doet geen voorbarige dingen, die de koffie des levens toch maar bederven.’ ‘Maar je bent subliem, een geboren jeugdleidster! Luid applaus!’ ‘Van de banken der bangebroeken. Maar ergens zou een Daphne opstaan en zeggen: Ja maar... vaak is de koffie slap, als je wacht tot al het water is doorgelopen. En juist die eerste beetjes zijn zo sterk en geurig... Als je die opsnoept heb je in elk geval het beste gehad, gesteld dat de rest waterig is. Notre vie c'est maintenant, aldus de existentialisten, aldus een verschrikkelijk opwindend | |
[pagina 25]
| |
gedicht van een zekere Prévert, die dat twee kinderen van vijftien jaar laat zeggen, die zitten te knuffelen op een trap. Maar daar horen de beste jongelui pas over 50 jaar meer van. O, oom Nol, is het leven van veel mensen niet net oudbakken koffie met veel te veel water? Wat zou u daar op antwoorden, als het nu eens vanavond na het diner was?’ Hij deed vergeefse pogingen, zijn gezicht in de plooi te houden, en schudde van het lachen. ‘Heel veel mensen houden van slappe koffie met veel water, mijn lieve kind. Zij vinden sterke koffie... vies. En als het nu vanavond na het diner was, zou ik zeggen, dat mijn persoonlijk plezier wel enigszins getemperd zou worden als ik, genietend, zeker wist, dat dit ten koste zou gaan van mijn koffie van straks, of dat ik, na het snel opdrinken van de krachtige eerste slokken, straks de tamme rest niet meer zou lusten, vooral als ik wist, dat het alles was wat ik kreeg. Maar hier begint, natuurlijk, de overigens snedige vergelijking last van mankheid te krijgen. Maar toch, als ik het wist... dat voorschotten later de spoeling dun zouden maken... En dan, dat notre vie c'est maintenant zou ook een uitvlucht voor gebrek aan zelfbeheersing kunnen zijn. Maar dat de zaak zo eenvoudig niet is, dat ben ik met je verontwaardigde kijkers eens. Moet je dit niet opschrijven?’ ‘Dit werd reeds opgeschreven,’ zei Daphne met een buiging. ‘Corresponderen jullie veel over deze ernstige zaken?’ ‘Bij vlagen heel veel. Soms zit ik halve nachten te schrijven en Bob ook. Wat u daarnet zei: de tamme rest niet zal lusten, dat kwam helemaal uit het puntje van uw hart hè?’ Zij dronk haar koffiekop leeg en keek hem ondertussen onderzoekend aan, haar wenkbrauwen hoog opgetrokken. Nol knikte en glimlachte ernstig. ‘Ik zal het noteren voor vanavond,’ zei ze. De beide kinderen waren, terwijl Nol en Daphne praatten, hand in hand voorbij gekomen en kwamen nu weer te voorschijn uit een zijdeur. Ze trippelden met ernstige gezichtjes voorbij. Daphne ving de blik van het kleine meisje en wisselde een glimlach met haar. Nol vroeg, of hij nog wensen kon vervullen. ‘Dan op naar Brussel,’ | |
[pagina 26]
| |
zei hij, toen Daphne bedankte. ‘Daar zie je heel veel van zulke lieve kindertjes.’ Toen ze Brussel naderden hield het eindelijk op met regenen. Daphne was verrukt over de omgeving en Nol maakte met opzet een omweg, om haar te laten genieten van het uitzicht op het hoog gelegen stadsgedeelte met het Paleis van Justitie, ‘Zolang je Parijs niet hebt gezien, is 't hier een paradijs,’ zei hij. ‘Dit is pas een plek om een stad te bouwen,’ verzuchtte Daphne. ‘Wil je aan de rand van de stad in bosrijke omgeving slapen of in de stad?’ ‘In de stad! Met zoveel mogelijk lawaai en overal lichtjes. Ik heb gehoord dat hier alles weer brandt. Bij ons is het nog steeds om de honderd meter een lantaarn en alle etalages zijn donker. Ik was acht, toen ik de laatste keer een normale winkelstraat bij avond zag.’ ‘Ik begrijp het. Als je geen al te grote honger hebt, rijden we om, de hoogte in.’ ‘Heerlijk! Daar wil ik graag een week voor vasten. O, zo maar huizen die boven elkaar staan... straten die steil oplopen!’ Nol keek telkens snel opzij naar haar opgetogen gezicht, met de enthousiaste donkere ogen, die alles gretig verslonden. ‘In mijn studententijd,’ vertelde hij, terwijl ze door een vlak stuk reden, ‘was het een tijdlang een rage om beschrijvingen te geven van de Hemel, zoals men die zich het plezierigst voorstelde. De jouwe zou denk ik uit een drukke, schilderachtige stad bestaan, die net als Rome op zeven heuvels was gebouwd.’ ‘Ja. En iedereen liep dag en nacht door de straten, die 's avonds mooi verlicht waren. Het regende nooit, behalve kort voor zonsopgang een enkel buitje, en het was er nooit te warm en nimmer koud. Iedereen was luchtig en flatteus gekleed; lelijke, grauwe mensen bestonden niet meer.’ ‘In het Paradijs liepen de mensen bloot.’ ‘Dat is zo 't zelfde. Mode is zóóó opwindend. Nu goed, op zondag lopen alle mensen in hun stemmige blootje naar de kerk en de schouwburg, het hemelse voetballen, de concerten, maar op gewone dagen is iedereen leuk gekleed.’ ‘Is iedereen even oud?’ | |
[pagina 27]
| |
‘Welnee! Niemand is jonger dan vier of ouder dan veertig. Wie veertig is wordt negenendertig in hetzelfde tempo en zo weer vier, en als ie vier is gewoon langzamerhand weer veertig, en zo maar door. Zodoende worden de ouders de kinderen van hun kinderen, en de kinderen worden de ouders van hun ouders. Zo blijft het allemaal spannend.’ ‘Is iedereen getrouwd?’ ‘Iedereen is getrouwd, ook de kinderen van vier hebben een vriendje of vriendinnetje. Niemand is eenzaam. Maar de mensen spelen ook met anderen, net als bij dansen en schaatsen en tennissen en zo. Er is geen beperking, geen schaamtegevoel en niemand doet stiekem. Als je vier bent, moet je allerlei dingen opnieuw leren, ook minnekozen. Dat kijk je van de anderen af en je krijgt les van grote kinderen, van je ooms en je ouders.’ ‘Worden er geen kinderen meer geboren?’ ‘Nee, die zijn er genoeg. Pijn en ziekte zijn afgeschaft.’ ‘Het grootste wonder zou zijn, dat niemand zich ooit verveelde of blasé werd.’ ‘Welnee. Angst, bange voorgevoelens en piekeren over later zijn er dan ook niet meer. Daar zou ik u wel van genezen, als ik tante Daphne en u neefje Nol was.’ ‘En dan, op zekere dag, zouden we allebei even oud zijn. Vervolgens werd ik drieëntwintig en jij eenentwintig en Bob? Zeventien? Zou dat dan een driehoeksdrama worden of zo?’ ‘Ach nee, dan was Bob voor een jaar of wat onze zoon en speelden wij vadertje en moedertje en amuseerden ons geweldig. Al die combinaties zouden zo spannend zijn, dat niemand zich ooit verveelde. Denk u eens in: het zou nooit voor altijd zijn! Er kwam ook weer een tijd, dat Bob veertig was en ik zesendertig en u en tante Bettina kleuters. En een tijd, dat ik ouder was dan Bob en toch zijn vrouw, allemaal afwisselend...’ Zij veerde enige malen enthousiast op en neer, meegesleept door haar eigen fantasieën, wat haar niet belette ondertussen naar alle kanten te kijken. ‘Op die manier hoeft niemand iets waardevols of leuks te missen, zoals nu. Je moet nu aldoor kiezen. En wat je niet kiest, lijkt later dikwijls ineens heel erg de moeite waard! Bob vindt dat ook zo'n ramp. Hij vindt het leven zo beperkt en | |
[pagina 28]
| |
eenzijdig. Hij zou zo graag een poos echt clochard zijn, of helemaal niet muzikaal, of helemaal niet verliefd maar juist heel stijf en bangelijk en dan alles opsparen, bijvoorbeeld tot je dertigste. Of tramconducteur of piloot... In mijn hemel mist niemand iets. Wat je niet koos, komt desgewenst later aan de beurt. Wie oud wordt zegt: het is heerlijk veertig te worden. Wie jonger aan het worden is zegt: ik voel mij elke dag jonger worden, wat een genot... binnenkort ga ik weer touwtje springen en wat heerlijk, dat ik toen mijn vlieger heb bewaard en mijn knikkers. Wordt u er helemaal weemoedig van, oom Nol?’ ‘Verschrikkelijk. Mag ik ook een paar voorstellen doen? Als je dan toch alles krijgt, wat je niet heb gekozen of niet was, dan stel ik voor, dat je na zo'n serie, als je weer vier jaar bent, ook van sekse verandert. In de nacht dat je het jongst bent, verander jij in een jongetje en de jongens veranderen in meisjes. Dat is pas afwisseling! En er is nog meer. Wie blank was wordt een negertje, en in de volgende serie een Chinees. En Hitler wordt wakker als een Joods meisje en Mussolini als een Abessijns krullekopje en alle Zuidafrikaanders worden Bosjesmannetjes en Zoeloevrouwtjes en alle Amerikanen en Engelsen worden eerst negers en daarna Roodhuiden. Zendelingen worden Balinese danseresjes. Stalin ontwaakt als het lieftallige dochtertje van een multimiljonair.’ ‘Maakt u van mijn Hemel geen strafkamp?’ ‘Welnee... iedereen wordt met het grootste plezier anders. Dacht je, dat Stalin diep in het puntje van zijn hart niet dolgraag dat lieftallige dochtertje zou willen zijn? Denk je, dat de mensen met zwarte kousen eigenlijk niet veel liever haasja! riepen dan foei! en Sur le pont d'Avignon on y danse zongen dan... nu ja, wat ze nu in hun kerkjes zingen. Vooral, als de Apostelen het voorbeeld gaven. Ken je dat vers uit die symfonie van Mahler? Neen? Hè, eindelijk! Vraag er Bob maar eens naar. Ik meen, dat het aan des Knaben Wunderhorn ontleend is. ‘Kein weltlich Getümmel / Hört man im Himmel / Wir führen ein englischen Leben / Sind dennoch ganz lustig daneben. / Wir tanzen und springen / wir hüpfen und singen! / Sanct Peter im Himmel sieht zu.’ En zo maar voort. Mahler werd vijf jaar niet gespeeld. Goebbels wordt dirigent van | |
[pagina 29]
| |
een hemels orkest, dat aldoor Mahler speelt, en ontaarde muziek van Hindemith...’ ‘In een zaal met decoraties van Mondriaan, Klee en Kandinsky. U een hemelse bonbon?’ Terwijl ze verder fantaseerden aten ze de rest van de bonbons op, waarbij Daphne Nol voerde en telkens naar alle kanten keek om niets te missen. Ze veegde zijn mond af met een geparfumeerd zakdoekje en zei, dat neefje Nol een flink jochie was en babbelde opgewekt verder over haar Hemel. Maar op het grote plein voor het stadhuis, waar ze uitstapten om de sprookjesachtige huizen en gebouwen beter te kunnen zien, verstomde Daphnes opgewekt gebabbel. Haar mond ging wijd open van verrukte verbazing, terwijl zij eerst snel en daarna steeds langzamer in de rondte draaide. ‘Het is allemaal veel mooier dan op de plaatjes,’ zei ze halfluid. In het westen begon de lucht al rossig te worden. De grauwe regenwolken waren verdwenen. Het was stil op het plein, dit uur van de dag. Er woei een zachte oostenwind. ‘Een feestwind,’ zei Daphne, nadat Nol haar nog enige bijzonderheden had gewezen. ‘Ik voel me zo gek gelukkig.’ Zij strekte haar blote armen naar de lichte avondhemel. ‘Ik ook,’ antwoordde Nol, ‘doch tevens zeer hongerig. Ga je mee?’ | |
3‘Je moeder is buitengewoon opgefleurd.’ Het was de eerste tot conversatie prikkelende opmerking, sinds ze een half uur tevoren hongerig en moegepraat dit restaurant betraden. Daphne had dit eethuis zonder aarzelen uit een aantal door Nol gekarakteriseerde gelegenheden gekozen, omdat het groot, druk en chic was, en omdat er een beroemde band speelde. Eetlust en vermoeidheid ten spijt beperkte Daphnes aandacht zich niet tot het feestelijke maal op hun tafel bij het raam aan de boulevard. Nol had er behalve | |
[pagina 30]
| |
eten en drinken genoeg aan, naar haar gretige ogen te kijken. ‘Ja, enorm, oom Nol. Hoe meer drukte hoe liever. Ons huis lijkt soms wel een dépendance van het theater. Dat is vrij naar Toontje heeft een paard getekend. Kent u dat enige stuk? Oom Louis, de ziel, wordt er helemaal een beetje stil van. Er komen aldoor mensen lunchen en theedrinken en opgewonden doen, enig! Allerlei lui van haar troep en de regisseur niet te vergeten... En ze gaan zo leuk vlot met elkaar om. O, in het verlengde van deze diagonaal van onze tafel, een beetje rechts van uw rechterschouder is een beeldschone dame gaan zitten, vergezeld van een officier met zo'n brandweerpet. Zij heeft zwart haar en als ik zeg, dat ze u met haar smachtende, amandelvormige ogen opeet, is dat heel slapjes uitgedrukt.’ ‘Plaag jij je grijze oom maar. Als ik dit hapje naar binnen heb, zal ik wel eens discreet kijken, om je niet teleur te stellen, begrijp je?’ ‘Ik begrijp het heel goed. De brandweerman heeft zojuist jaloers naar u gekeken. Hij wil zijn besnorde hoofd met onderkinnen voor het uwe ruilen. U kunt al zijn ridderorden erbij cadeau krijgen.’ ‘Een mooi aanbod. De manier waarop je dat zei, van die leukvlotte omgang in de dépendance doet mij vermoeden, dat jij daar niet geheel buiten staat?’ Ze keken elkaar glimlachend aan. ‘Een fijn-ironische opmerking,’ zei Daphne met een docerende stem, ‘waarmee, beste jongelui, de schrijver wilde doen uitkomen, dat het meisje beslist niet zo enthousiast zou zijn geweest, als haar eigen ikje... enzovoort. De regisseur heeft een oogje op mij, nu ja, een regisseursoogje. En er is een toneelschrijver, die een paar maal speciaal voor mij is geweest, naar hij heeft onthuld. Zo koddig! Hij werkt aan een stuk waarin, zoals hij 't noemt, een pril bakvisje voor komt. Nu wilde hij mij bestuderen en wat typerende bakvisteksten aan mij ontlenen. Maar het ging niet door. Ik praat helemaal niet als een pril bakvisje, volgens die man.’ Nol lachte. Hij tipte met zijn servet aan zijn lippen en ging achterover zitten. ‘Als wat dan wel?’ vroeg hij. Zij trok een dwaas gezicht en zei: ‘Rijper. De regisseur was 't er | |
[pagina 31]
| |
niet mee eens; hij heeft een dochter van zestien, die eerst door de wanhopige schrijver beluisterd is. Die praatte nog rijper dan zijn eigen moeder, zei de schrijver, en hij had zijn moeder altijd voor bijdehand-gebekt gehouden. Mama zei, dat hij een ouderwetse schrijver was... te dinges, te na-tu-ra-listisch. Ze raadde hem aan, Romeo and Juliet te herlezen.’ Daphne wipte opgewonden op en neer. ‘Zal ik nu even kijken?’ vroeg Nol. ‘Nog even wachten als u wilt. O, oom Nol! Romeo and Juliet... Zo is het dus gegaan. Ik ben gauw in mams boekenkast gaan snuffelen en vond een oud uitgaafje van een Nederlandse vertaling. Zo vreselijk opwindend! Nu ja, in het begin heb ik me gek gelachen. Juliet is veertien en ze praat als een dichteres van zeventig jaar die een beetje getikt is, maar toch... het verhaal. Ik heb het verslonden. En het begin! Net zoals U al zei: de moeder van Juliet zegt tegen haar: je bent nu al bijna veertien en het wordt hoog tijd dat je gauw gaat trouwen. Allerlei meisjes van jouw leeftijd zijn al lang getrouwd en hebben kinderen... Weet u, Piévert kent geen hond, maar Romeo en Julia wordt al eeuwen door miljoenen mensen gezien en gehoord, gewone, bekrompen, deftige dames en heren die een avondje uit zijn! Ik heb het origineel erbij gehaald en nauwkeurig vergeleken of die vertaler de boel niet vervalst heeft, maar niks hoor. Nee, dank u, ik heb geschranst als een dijkwerker. Het was verrukkelijk allemaal.’ Zij keek verheugd toen Nol uit de bestofte wijnfles in het mandje nog een scheutje in haar glas en een grote scheut in het zijne deed. ‘Het is niet moeilijk te raden, wat je moeder zei.’ ‘U plaagt me. Wat denkt u dat ze zei?’ ‘Wat het theater betreft: als iets maar oud genoeg en ingeburgerd is, ergert niemand zich aan de onzedelijke leeftijd van een hoofdpersoontje. Bovendien loopt het erg zielig af, dat is heel belangrijk. En wat jou betreft zal ze gezegd hebben, dat dat nu juist een van de zegeningen van de voortgeschreden beschaving is, dat moeders thans niet meer hun veertienjarige dochters aansporen om spoedig te trouwen en kinderen te krijgen.’ ‘Precies. En oom Louis, die soms reuze vlot uit de hoek kan komen snelde mij te hulp met de opmerking, dat het geen zegen | |
[pagina 32]
| |
maar eerder een vloek kan zijn, als de beschaving aldoor kinderen met bad wateren weggooit. In heel mooie, vage woorden zei hij, dat als je zoveel eeuwen geleden als veertienjarige al rijp was om te trouwen, je zoveel eeuwen later toch wel als veertienjarige een beetje mocht vrijen als je daar aan toe was, zonder dat dit als iets schandelijks beschouwd behoorde te worden. Geestig hè, van oom Louis! Mamma is iemand, die vaak bij nader inzien over sommige dingen gaat tobben, bijvoorbeeld over Bob en mij, begrijpt u? O ja, een paar dagen geleden was de schrijver nog even bij ons en was diep wanhopig, want hij had net in een geleerd boek, dat een geleerde vriend hem onder zijn neus had geduwd gelezen, dat de meisjes in de laatste vijftig of honderd jaar geleidelijk twee jaar eerder volwassen zijn geworden. Juliet van Romeo zou dus vandaag twaalf jaar oud zijn, en moest zo nodig gaan trouwen van haar moeder! Opwindend hè? Dit grijpt u ook aan... Om hem te troosten heb ik de schrijver aangeraden, zijn figuur een paar jaar ouder te maken. De stakker heeft het er zo moeilijk mee. ‘Van Shakespeare nemen de mensen alles, maar van mij niet,’ klaagde hij. ‘Wie gelooft nu, dat een meisje van ongeveer vijftien praat zoals jij... geen sterveling! En er moet toch verschil zijn tussen de woordkeus van een moeder en een dochter. Wat er gezegd wordt, moet de spreekster typeren!’ Hij kan natuurlijk wel kwistig met mieters, walgelijk goed, levensgroot, en meer zulke woorden strooien, maar dat vindt meneer te goedkoop. Diep geschokt was hij ook door het beluisteren, in een tram van twaalf uur 's middags, van de conversatie van schoolkinderen. Volstrekt ongeloofwaardige woordenschat en levenswijsheid, vond hij. Als zoiets over het voetlicht komt, hoest en lacht de hele zaal als één man...’ Nol had een zakagenda uit zijn binnenzak gehaald en noteerde een paar woorden. ‘Je hebt er geen idee van, hoe dat geleerde boek heet?’ ‘Nee, maar ik kan het informeren bij onze schrijver. Hij zei, dat de feiten, hoe heet dat... vaststonden.’ ‘Statistisch? Zo zo. En dáár heb je Bob direct over geschreven?’ ‘Ja. En u wist dat al? Maar dat kan toch niet?!’ Een kelner bracht hen het dessert: twee schijven ananas. Hij werd gevolgd door de chef, die een fles Kirsch in zijn hand had. Nol | |
[pagina 33]
| |
wisselde een paar woorden met hem. Daphne keek ademloos toe, hoe de deftige man een scheutje op haar schijven deed en een wat groter scheutje op die van Nol. ‘Proef dat eens,’ zei Nol. ‘Ideaal voor mensen die niet al te dik willen worden. Als je die torens met slagroom op de belendende tafels hebt gezien begrijp je, waarom zoveel Belgen mollig zijn.’ Daphne knikte instemmend en proefde van de ananas. ‘Het zondagse dessert uit mijn Hemel! Maar, oom Nol, u dwaalde af...’ ‘O ja? Nu goed. Bob belde me gisteravond laat nog op. De telefoon was onduidelijk en Bob erg opgewonden.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Die wanhoop van jouw toneelschrijver kan ik goed begrijpen... meisjes van veertien, die expresbrieven naar Parijs schrijven en opgewonden internationale telefoongesprekken veroorzaken over onderwerpen, waar ik met mijn beste vrienden en mede-grijskoppen slechts schoorvoetend enige algemeenheden over durf wisselen...’ ‘Daar hoest de hele zaal bij hè. Veertien-en-een-half, om juist te zijn. Nu heeft u nog steeds niet naar die smachtende amandelvormige ogen gekeken. Leuk, die tango-muziek.’ Zij neuriede mee, pakte haar tasje, haalde er de kleine blocnote uit en legde die, na een schalkse blik naar Nol, naast zich op tafel. Nol beantwoordde haar blik met een grimas en vroeg: ‘Horen die amandelvormige ogen bij een rechte neus en een opvallend blanke huid? Ja? Dan is het Lucia.’ ‘U keek zo lief, toen u die naam zei. Lucia. O, sorry, dat is natuurlijk niet discreet om zoiets te zeggen.’ Hij lachte hartelijk, boog zich wat naar voren omdat de muziek luider werd en zei: ‘Je hoeft niet zo'n vies gezicht te trekken bij dat discreet. Jij beschouwt mij als De Profeet van Discreet. Mag ik daar een preekje over houden? Maar laat ik eerst Lucia begroetten.’ Nol leunde achterover in zijn stoel en keek, discreet, eerst naar de verkeerde kant het restaurant rond en daarna naar de goede kant. De jonge vrouw met de amandelvormige ogen keek bijna onmiddellijk op. Zij bloosde een beetje en haar donkere ogen schitterden, toen haar mooie, felrode lippen zich tot een lieve, weemoedige glimlach plooiden. Nol boog en zond haar, snel en kwajongens- | |
[pagina 34]
| |
achtig, een kushand, vóór de man in uniform opkeek. Daarna boog hij waardig naar de officier, die stijfjes terugknikte. ‘Subliem spel,’ zei Daphne. ‘Kan zó over het voetlicht. Wat een nijdas hè, die brandweerman. Het liefst sleurde hij haar aan haar mooie zwarte haren naar huis, weg van alle verleidelijke mannen. Wat een gewaagd décolleté hè? Je ziet hier ontzettend veel woest geverfde dames met nogal opzichtige kleren en van die strenge gezichten. Ze zien er uit zoals bij ons de dames die, zoals oom Louis het noemt, van hun charmes leven. Maar dat doen ze toch niet, oom Nol?’ Hij lachte. ‘Niet in die zin. Ze leven meer vóór hun charmes, die ik doorgaans niet erg bewonder.’ ‘Lucia is anders. Heel apart. Ze is verliefd op u.’ Daphne keek hem heel ernstig en doordringend aan. Er gleed een vage glimlach over zijn gezicht. Zijn ogen keken ook ernstig toen hij antwoordde: ‘Dat heb ik ook wel eens gedacht.’ ‘Maar u houdt niet van haar?’ ‘Ik zou veel van haar kunnen houden, in de zin zoals jij die bedoelt.’ ‘Is dat haar man?’ Haar ogen stonden heel donker en zeiden: eerlijk antwoorden. ‘Bijna. Ze gaan binnenkort trouwen.’. ‘Ja. Ze dragen rechtse ringen. Zijn ze rooms?’ ‘Min of meer. Niet naar Lucia kijken nu.’ ‘Ze kijkt ook veel naar mij. Haar ogen vertellen allerlei dingen. Ze probeert van haar bruidegom te houden en heel hef voor hem te zijn, maar als u één keertje met uw hoofd wenkt...’ Daphne bloosde en lepelde het laatste sap van haar bord. Toen keek ze Nol weer vorsend aan. Hij glimlachte vertederd en zei: ‘Je overdrijft. En dan, ik wenk niet met mijn hoofd. Wij zijn daar heel typisch in, Bob en ik. Lucia is een soortgelijk geval als Liesbeth. Ik heb haar een beetje geholpen, toen ze het moeilijk had... een goed baantje, relaties, een nieuw leven. Ze is dankbaar. Je begrijpt, zo'n vrouw blijft niet onopgemerkt. Het vervelende en toch ook wel beschamende is, dat heel veel mannen waar zo'n lieftallige jongevrouw mee in aanraking komt, allemaal hetzelfde willen.’ Zijn ogen vroegen; is dit niet te cru? Daphnes ogen moedigden hem aan. | |
[pagina 35]
| |
‘Alleen al daarom is het origineel als je, zoals in mijn geval, geen toenadering in die richting zoekt. Bovendien zou het van bijzonder slechte smaak getuigen, als je een vrouw uit de modder hielp en dan dat soort beloning eiste. Kun je dat begrijpen?’ Zij knikte en keek ademloos bewonderend. ‘U... u heeft haar tranen wel eens gedroogd? Haar hoofd heeft wel eens tegen uw schouder gerust?’ Daphnes stem was schor van emotie. Nol knikte ernstig. ‘U... u bent trots hè? Karakter! Maar als u haar nu eens een verschrikkelijk, ontzettend groot plezier deed met... nu ja, wat liever voor haar te zijn dan gewoon maar vaderlijk?’ ‘Dat is een verschrikkelijk ontzettend ondeugende opmerking. Maar wel raak. Weet je, er zijn duizend redenen om dan toch neutraal-vaderlijk te blijven, maar dat is natuurlijk zeer persoonlijk. Ik bedoel, in mijn geval, begrijp je? De wereld gonst van vluchtige avonturen. Oprechte vriendschap ruilen voor een vluchtig avontuur is vaak een slechte ruil. Er zijn honderden aardige en onaardige mannen die heel graag een beetje lief voor Lucia willen zijn, maar er zijn er maar heel weinig, die als vriend een rots in de branding zijn zonder bijbedoelingen. Ik beweer niet, dat ik altijd zo rots-in-de-branding-achtig ben. Een mens is maar een mens. Maar als 't mij niet al te moeilijk wordt gemaakt.., Tevreden?’ ‘Ik moet er over nadenken,’ zei Daphne ernstig. ‘In elk geval vind ik het geweldig, dat u dit opgebiecht heeft. Bob heeft toch gelijk gekregen. U vertelt zelf ook wel eens wat.’ Zij keek nu weer olijk. Nol lachte en vroeg, of zij een kopje mokka wilde. Daphne knikte enthousiast. Toen hij de kelner had gewenkt en de bestelling had gezegd zei hij ‘Verduidelijkend preekje over mijn levensfilosofie... Wil je plezierig leven, vermijd dan alle uitersten. C'est tout! Alles wat extreem is verveelt. Een extreme drinkebroer verveelt even snel als een extreme droogpruim. Een vrouw met overdreven veel temperament lijkt onervaren jongemannen wellicht een hemel op aarde, maar het betekent nog gauwer een hel als een overdreven koele vrouw. Overdreven discretie maakt het leven steriel, beter gezegd: stom vervelend. Goede vrienden moeten onder elkaar discreet, dat wil zeggen met goede smaak, óók ple- | |
[pagina 36]
| |
zierig kunnen roddelen en openhartig kunnen zijn. Overdreven openhartigheid leidt tot vervelende smakeloosheden, ruzies en verwijdering. Het voortdurend zoeken naar plezierige middenwegen is één van de dingen, die het leven boeiend maken. Want dit alles is niet zo eenvoudig als het klinkt! Indien mogelijk wil ik nergens de slaaf van zijn, niet van mijn zaken, niet van mijn geld, niet van mijn genotzucht, niet van de degelijke burgerjongen in mij, niet van de rusteloze genotzoeker in mij, niet van mijn zwerfzucht, niet van mijn gemakzucht, niet van eten, niet van drinken, niet van de seks, niet van preutsheid en niet van losbandigheid, maar vooral ook niet van bekrompenheid en angstige, kleinburgerlijke vreugdeIoosheid, al of niet vermomd als deftige verstandigheid. Dat alles tezamen wil alleen maar zeggen, dat ik zo vrij mogelijk wil zijn. Ik heb gezegd.’ Daphne stak haar hand uit en aaide snel even over de zijne. Daarna pakte ze het kopje mokka, snoof en sloeg haar ogen ten hemel. Nol presenteerde haar een sigaret. ‘Het grootste ogenblik van de dag,’ verzuchtte zij, na een dankbare blik. ‘Misschien...’ ‘Oom Nol, ben ik erg overdreven?’ Haar olijke blik werd ernstig. Zij rookte als een jongen, zonder het haastig puffende wegblazen van de rook, dat onervaren rooksters kenmerkt. ‘Eerlijk antwoorden,’ zei ze, toen hij lachte en de zaal rondkeek. ‘Tegen dat erg moet ik ernstig protesteren... Een zekere mate van overdrijving ligt in je aard, in je leeftijd, in je onervarenheid. Maar dat is nauwelijks als critiek en zeker niet als verwijt bedoeld.’ Hij leunde met beide ellebogen op de tafel en boog zich wat naar voren. Daphne volgde zijn voorbeeld en keek hem gespannen aan. Ze bliezen de rook van hun sigaretten elk een kant op. Toen ze zijn ernstige ogen zag, trilden haar lippen. Hij sprak langzaam en nadrukkelijk: ‘Het zou overdreven zijn van een Deen te zeggen, dat hij te blond is, of van een neger, dat hij te zwart is. Een goed veulen is dartel. Ik vind jou een bijzonder goed geslaagd veulentje, een raspaard in de dop. Geen zinnig mens kan een veulen haar dartelheid verwijten. Maar geen zinnig mens zal een veulen als trekpaard gebruiken, ben je het daar mee eens? Iedereen die van | |
[pagina 37]
| |
kinderen en paarden houdt vindt het leuk, als jonkies spelen dat ze groot zijn. Je kunt er binnenpret over hebben, als ze zich verbeelden reeds volwassen te zijn. Dat spelen is een belangrijk middel om het volwassen-worden te bereiken. Maar, het moet spel blijven. Men spant een veulen niet blijvend voor een zware wagen en men belast een jong mensenkind niet met loodzware verantwoordelijkheid als dat niet bitter nodig is, want dan is het met dat leuke dartelen spoedig, al te spoedig gedaan... Bob en jij zijn nog kinderen. Daaronder versta ik in dit geval tevens iets anders dan duizenden, miljoenen kortzichtige mensen, die de wijze waarop jullie met elkaar omgaan afkeuren, verafschuwen zelfs, en nog niet eens zouden goedkeuren als jullie tien jaar ouder zou zijn! Ik gun jullie je dartele geluk van harte. Ik gun het jullie, dat je complete kinderen bent, zo compleet en onverminkt als in deze samenleving met wat moed en voorzichtigheid maar mogelijk is... Mijn enige zorg in dit verband is, dat jullie zo opgewekt en gelukkig blijft als je nu met elkaar bent. Natuurlijk kan ik geen teleurstellingen of meningsverschillen voorkomen. Jullie moeten je eigen leven leven en je eigen ervaringen opdoen. Maar voorlopig draag ik een belangrijk deel van de verantwoordelijkheid en daarom heb ik ook meer recht om eisen te stellen dan ouders die slechts verstoppertje spelen, of die alleen verbieden zonder een oplossing te geven. Jij bent nog te dartel en te kinderlijk voor een volledige Juliet-rol, Daphne. Ik bedoel dat als een compliment. Dartel nog maar een jaartje of wat onbezorgd... Duidelijk?’ Zij knikte en glimlachte ernstig. ‘Nu heb ik het plezier van je sigaret-roken bedorven met mijn zware preek.’ Zij schudde haar hoofd. ‘Toch niet. U beult zich voor mij af. U houdt helemaal niet van zware preken.’ ‘Dat is waar. Zo. Maar voldaan en overtuigd ben je niet. Maar ik heb ook nog niet al mijn kruit verschoten!’ Hij pakte zijn kopje en leunde achterover. Zijn ernstige blik liet haar maar even los. Toen hij zijn koffie had opgedronken, leunde hij weer naar voren en zei: ‘Als ik alles op moest sommen, wat ik zou kunnen opsommen, zaten we hier nog uren en uren. Je moet ook een beetje vertrouwen in mij hebben!’ Hij sprak nu sneller en minder docerend. | |
[pagina 38]
| |
‘De figuur Juliet was het produkt van een kultuur die deze delicate dingen op een verre van ideale wijze verwrongen had. De onze heeft dat ook. Maar er zijn natuurvolken, met een op dit gebied onverdachte levensbeschouwing, waar men de verlovingstijd kent zonder dat er in die tijd kinderen worden geboren. Daar bestaat de uitdrukking: het tweede schaamschortje blijft intact. In Noordafrika is er inzake het minnekozen met jongemeisjes een soortgelijk gebruik dat heet: frotter, pas casser. Is dat voldoende duidelijk? Ja? Jouw Juliet-offensief dwingt me je een belofte te vragen, Daphne. Ik schenk jullie heel veel vrijheid en mijn volle vertrouwen, maar op voorwaarde dat je me belooft fair play te zullen spelen. Wil je dat?’ Zij sloeg haar ogen neer onder zijn dwingende blik. Haar mondhoeken trokken naar beneden. ‘In gedachten heb ik het al duizend keer gedaan.’ Zij staarde in het lege mokkakopje waarmee haar vingers speelden. ‘Het is je duizend keer vergeven. De volgende duizend keer ook bij voorbaat.’ Daphne bloosde diep en keek langzaam op. Nol stak zijn hand uit en zei: ‘Op handslag?’ Hij bloosde ook een beetje. Zijn ogen keken zeer vriendelijk. Haar blik versomberde. Met moeite bracht zij er uit: ‘Voor hoe lang?’ Zijn hand bleef hardnekkig uitgestoken. Hij keek haar lang aan. Zijn blik bekeek haar vorsend, alsof hij haar voor het eerst van zijn leven goed bekeek. Haar gezicht vertrok of zij zou gaan huilen. ‘Als dit op een studeerkamer overdacht zou worden, met jou veilig ver weg zou ik zeggen: drie jaar. Maar nu ik je zie zoals je bent... Verlang je er heus zo naar? Maar het maakt zo weinig verschil meer, heus. Luister! Wat zou jij nu willen dat ik antwoordde?’ Zijn hand lag met de palm omhoog op het witte tafellaken. ‘Een jaar,’ zei Daphne, zonder aarzelen. Haar ogen keken fel en donker. Hij trok zijn hand terug en stak een nieuwe sigaret op. Zijn ogen draaiden, omhoog alsof hij een rekensom maakte en zijn gezicht kreeg een diep bezorgde uitdrukking. Hij blies rookwolken om- | |
[pagina 39]
| |
hoog en zweeg. Plotseling boog hij zich naar voren en vroeg: ‘Zou ie dit ook voor je moeder geheim kunnen houden? Ja? Goed dan, een jaar, maar geen dag minder. En fair play!’ Haar hand sloeg zo snel toe, dat hij er van schrok. Er kwamen tranen in haar ogen en zij bloosde opnieuw zeer diep. Haar hand kneep krampachtig de zijne. ‘Daarna mag je het samen uitvechten. Dit is dus een geheim dat tussen ons drieën blijft. Afgesproken?’ ‘Afgesproken, oom Nol.’ Hij drukte krachtig Daphnes hand. Toen zij de hare strelend langzaam liet wegglijden zei ze: ‘Het volgend jaar gaan we per vliegtuig naar Nice hè?’ Nol blies kwasi-verontwaardigd zijn wangen bol en zei hoofdschuddend: ‘Schobbejak!’ Hij wenkte de kelner en vroeg om de rekening. Het was stil geworden in het restaurant, Daphne ontdekte met verbazing, dat de schone Lucia en haar bruidegom vertrokken waren. De musici pauseerden. ‘Nu wil je natuurlijk nog weten, waaróm je moeder buiten het geheim moet blijven?’ zei Nol. ‘Die is er toch buiten, min of meer? Ze zou veel te veel tobben als ze alles wist. Liever denkt ze helemaal niet aan deze en... delicate dingen.’ ‘Precies. Eén tobber is genoeg. Aan de ene kant is je moeder natuurlijk ook jaloers, en aan de andere kant zou het haar hart breken, dat haar dochtertje al zo vroeg...’ ‘Jaloers?’ Daphnes stem schoot hoog uit. Nol lachte vertederd. ‘In zulke dingen ben je weer heerlijk kinderlijk. Natuurlijk is zij tevens jaloers op jullie.’ ‘Zijn er nog meer mensen, die ik ken, die dat zijn?’ ‘Een zekere heer Nol. Een zekere heer Arjen. Een zekere heer Louis. Genoeg namen?’ ‘Maar waarom? Het is toch veel mooier om tot je dertigste flink te blijven?’ ‘Ten eerste meen je daar helemaal niets van, je bent zo trots als een aap. Ten tweede waren de eerste aanrakingen met het verschijnsel liefde van de genoemde jaloersen bepaald niét zo mooi en...’ Hij maakte de zin niet af en gebaarde ongeduldig met zijn | |
[pagina 40]
| |
hand. ‘Ach je weet het allemaal veel beter dan ik. Wij hebben een hoop moois gemist. Basta! En lach een oude sukkel niet uit.’ Nol vouwde de rekening open, die een kelner op een bordje had gebracht. ‘Meent u werkelijk, dat pappa jaloers is?’ ‘Diep in het puntje van zijn hart zeker. En als hij jullie eens hand in hand kon zien, zou hij met tranen in zijn ogen beschaamd wegsluipen. Ik meen het. Ik ken hem langer dan vandaag.’ ‘Is het werkelijk half elf? Ik heb helemaal nog geen slaap. Wat zou Bob nu op dit ogenblik doen?’ Nol keek op zijn horloge en glimlachte raadselachtig. ‘Dat mag ik niet verklappen.’ Bob moest die middag een belangrijke bespreking bijwonen en zou de volgende middag in of bij het hotel op hen wachten. Zijn moeder was ook in Parijs. ‘Lucia is stilletjes vertrokken. Zij heeft die tafel uitgezocht. Haar bruidegom wilde daarginds helemaal gaan zitten.’ ‘Je bent een ondeugende aap.’ Nol telde geld af op het bordje. ‘Daarginds helemaal tocht het of zo.’ Daphne keek naar buiten. ‘Ik ben zo opgewonden,’ verzuchtte ze. ‘Ik heb nog duizend dingen te vragen, maar dat komt in Parijs wel. Waarom logeert u in Parijs eigenlijk niet in een groot beroemd hotel? Waarom altijd bij de Boul' Miche?’ ‘In het Quartier Latin ken ik haast niemand en bijna niemand kent mij. Dat is zo rustig. Grote beroemde hotels vervelen wel eens. Op de linkeroever vind je de meeste menselijke-mensen bij elkaar. Tedere jeugdherinneringen.’ ‘En nog duizend redenen meer, zoals altijd bij oom Nol.’ Hij boog plechtig. ‘Wil de dame het sein voor het vertrek geven? Wij begeven ons dan naar de laatste verrassing van deze veelbewogen dag.’ Toen ze een poosje zwijgend gearmd over de nog drukke boulevards hadden gewandeld vroeg Daphne: ‘Zouden de mensen nu denken, dat ik uw vriendinnetje ben?’ ‘Nog niet.’ ‘Een paar jongedames hebben al jaloers gekeken. Het moet heerlijk zijn, lijkt mij, om uw vriendinnetje te zijn. O. Ben ik te ver gegaan?’ | |
[pagina 41]
| |
‘Ja, vooral juist door die vraag!’ Hij schudde haar zacht en kuchte grommend. ‘Ik bedoel dit als een compliment,’ zei ze en probeerde zijn stem na te bootsen. ‘Ook complimenten kunnen te ver gaan, flirt!’ ‘We zijn nog wel ver van mijn Hemel verwijderd hè, oom Nol?’ ‘Verder dan ooit. Jij zeker. Met al jullie vroegrijpe wildheid zijn Bob en jij au fond een heel serieus, degelijk paar. Jij deugt bijvoorbeeld helemaal niet voor flirten. Ik wil niet zeggen dat je het nooit doet of zult doen, maar deugen doe je er niet voor.’ ‘U overdrijft. Voelt u zich niet slecht, nu we telkens in de buurt van hetzelfde uitkomen?’ ‘Dank je. Het schikt nogal. Eén avond vind ik niet erg.’ ‘De gemiddelde tijd van oom Louis is veertig minuten en.drie seconden. Langer houdt hij het niet vol. Naar de meisjes kijken wel, dat houdt hij wel veertig uur vol, discreet...’ ‘Begrijpelijk. Ik heb Louis altijd voor een volstrekt normale man gehouden.’ Daphne stak haar tong uit en lachte aanstekelijk. ‘Een welopgevoede man eert de schoonheid met zijn belangstelling.’ ‘Maar praat er niet over, of schichtig. Hè, nu hult u zich in ontwijkend gelach.’ Daphnes stem klonk oprecht verontwaardigd. ‘Praat er welopgevoed over, maar zonder overdrijving. Op jullie leeftijd praat je veel te veel over vrijen en flirten en trouwen en aardige jongens en alle aanverwante zaken. Dat is nog daaraan toe, als je maar niet verwacht, dat wij daar aldoor aan mee doen.’ ‘Natuurlijk niet. Meestal liever helemaal niet. Mams sparen we al zoveel mogelijk en oom Louis kun je gerust een beetje plagen. Maar soms lijkt het me ineens zo zielig, als je die warme belangstelling uit zijn ogen ziet stralen en je denkt je dan in, dat hij toch zo helemaal buiten alles staat... buiten alles waar hij zo naar kijkt.’ Haar stem klonk mat. Zij voelde zich ineens moe en geprikkeld. Zij was het niet met Nol eens en vond de ouderen huichelachtig. Als zij niet zo moe was geweest, zou ze een stroom indiscrete voorbeelden hebben willen opsommen over die belangstelling van welopgevoede mannen, over de taal van hun ogen, als die keken | |
[pagina 42]
| |
naar een tepel die door een strakke trui stak, of naar een aantrekkelijk dijbeen dat plotseling zichtbaar werd onder een rok, en vele, vele andere voorbeelden. Nol zweeg enige tijd. Ze liepen langzaam door de warme avond en keken verstrooid naar helder verlichte etalages en opgewekt pratende mensen. Plotseling zei hij: ‘Als het nieuwtje eraf is, zakt de belangstelling vanzelf en daarmee de energie voor urenlange gesprekken en beschouwingen. Dat geldt voor alles en iedereen. Maar het bewuste onderwerp, in de ruimste zin des woords, blijft normale mensen altijd boeien. Je moeder leest romans. Ze speelt toneel. Twee werelden waarin het onderwerp liefde nogal ter sprake pleegt te komen. Volwassen mensen praten daar heus wel met elkaar over, maar het is nu eenmaal een ingeroeste gewoonte, om zich voor dat onderwerp tegenover onvolwassenen enigszins of nogal te generen, alsof het van minder allooi zou zijn. Of dat nu goed of slecht is... zo zijn de mensen. Kun je dat accepteren?’ Daphne ging wat rechter lopen. Haar arm, die losjes door de zijne stak, drukte zijn arm terwijl ze zei: ‘Op u kan ik niet boos zijn.’ ‘Ik op jou ook niet.’ ‘Het is wel heerlijk hè, als ergens het nieuwtje nog niet af is...,’ zei ze met een onschuldig stemmetje. Nol maakte een heftige beweging en lachte zo hard, dat Daphne er van schrok. ‘Dat... dat vind ik je beste opmerking van de hele dag,’ zei hij. ‘En zoals je dat zei!’ Hij lachte opnieuw. ‘Je bent toch wel een verschrikkelijk bijdehante duvel! Maar... maar ik heb al opgebiecht dat ik jaloers ben. Dat geldt vooral het feit, dat het nieuwtje er nog zo helemaal niet af is.’ Hij werd nu weer ernstig. Ze stonden stil voor de ingang van het hotel. ‘Je straalt dat heerlijk naar alle kanten uit. Altijd en overal. Zelfs als je verdrietig bent en met hangend hoofd loopt, zit daar iets van een nieuwtje in, iets van élan. Je gaat dan helemaal in je verdriet op. Je haar is verdrietig en je schouders, je loopt verdrietig en je zit verdrietig. En als je blij bent... O hemel, dit wordt een liefdesverklaring. Dat laat ik maar aan Bob over, lucky guy. Ik hoop, dat je hele leven nog jaren en jaren een nieuwtje blijft. Dat élan, dat gezonde gretige straal je al uit zolang ik je ken, sinds | |
[pagina 43]
| |
je kleuterjaren. Heel veel mensen zijn dat al kwijt nog voor hun leven goed en wel begonnen is, nog voor ze de liefde hebben gevonden. Kom, je bent moe en het wordt laat.’ Ze stonden tegenover elkaar alsof ze afscheid namen voor een huisdeur. Daphne pakte Nols hand en drukte er een kus op. Ze zei niets en glimlachte ernstig. ‘Op naar de verrassing.’ Zij keek hem verbaasd aan en ging enigszins aarzelend mee naar binnen. ‘Wacht hier even, dan haal ik de sleutels.’ Daphne zag, dat Nol enige opmerkingen met de portier wisselde. Toen ze langzaam de brede trap naar de eerste etage beklommen legde Nol zijn hand losjes tegen haar blote arm en zei: ‘Ik pieker, hoe ik het beste een van jouw befaamde kreten kan smoren dadelijk, zodat niet alle reeds aanwezige gasten in schilderachtige nachtkleding de gangen komen opdrommen...’ Daphne lachte zenuwachtig en antwoordde: ‘Een prop in mijn mond en een doek om mijn gezicht, net als in gangsterfilms.’ Het was heel stil in het hotel. Met gedempte stem zei Nol: ‘Kijk, dit is jouw kamer. Nummer 115, herinner je je? Nu gaan we een eindje deze kant op, de hoek om. Nummer 129. Nu opgelet. Stop je hoofd maar onder mijn jasje, zo.’ Toen ze dat gedaan had zei hij zacht: ‘En achter deur nummer 129 wacht onze zoon Bob vol ongeduld sinds tien uur op je komst.’ Met een heftige beweging sloeg ze haar armen om zijn middel en hij voelde plotseling haar tanden vlak onder zijn schouder. Daarna trok ze haar hoofd weg, stamelde: ‘U... u...,’ bracht met een vreemde fladderbeweging haar armen om zijn hals, drukte haar trillende lichaam tegen het zijne en zoende de verblufte man innig op zijn mond. ‘U bent meer dan een engel,’ hijgde ze en liet hem langzaam los. ‘Nummer 129?’ vroeg ze, iets luider, met een gebaar van: dat is dan dat, volgende zaak... Met zijn arm om haar schouders klopte Nol aan. Uit een zijgang klonken gedempte stemmen en voetstappen. Nol keek snel rechts en links. De deur ging bijna onmiddellijk open. Nol schoof vlug met Daphne naar binnen in de schemerig verlichte kamer. Bob | |
[pagina 44]
| |
stond, gekleed in zijn kamerjas, achter de deur. Zijn vader klopte hem op zijn schouder en gaf hem de sleutel van Daphnes kamer. ‘Ze is erg moe gepraat... Ontbijt om negen uur,’ zei Nol zacht. Hij wuifde met zijn hand, opende de deur op een kier, luisterde een ogenblik en verdween. Bob sloot op de tast de deur, liet de sleutel in zijn zak glijden en staarde naar Daphne. Zij stond hijgend enkele stappen van hem vandaan tegen het gelige licht van een schemerlamp. Haar ogen leken zeer groot en zwart in het bleke gezicht, waarin de kleur terugkwam toen hij met uitgebreide armen op haar toeliep. Zonder een woord te kunnen uitbrengen sloeg hij zijn armen om haar heen en kuste wild haar bevende lippen, die vol en heel zacht aanvoelden. Hij boog zijn lichaam achterover, zodat haar voeten de grond niet meer raakten en deinde zacht heen en weer. Daphne trok haar lippen terug en fluisterde in zijn open mond: ‘Je vergeet het programma.’ ‘Natuurlijk. Dit stuk is buiten catalogus!’ Haar lach ging over in een gerekt ooooo-gekreun, toen hij haar diep in haar hals zoende en haar lichaam nog krachtiger tegen het zijne wiegde. Haar benen gleden om de zijne heen en haar handen gingen langs zijn heupen over de zachte stof van de kamerjas en grepen stevig zijn billen. Het wiegen versnelde. Zijn tong drong haar gewillige mond binnen. Plotseling zwaaide zijn achterovergebogen lichaam terug. Hij bevrijdde zich uit haar omhelzing en ontdeed zich haastig van zijn kamerjas. Daphne liet opnieuw een oooo-gekreun horen, toen hij naakt voor haar stond en haar tegen zijn gloeiende lichaam trok. Met zijn mond op de hare drukte hij haar hoofd en bovenlichaam achterover. Daphne wankelde, zette haar voeten verder uit elkaar en wrong haar borst en schoot krachtig tegen de zijne. Haar handen streelden rusteloos zijn lichaam. Hij hield zijn linkerarm rond haar middel gekneld en zijn rechterhand klom aaiend langs haar benen omhoog. ‘O, dit hou ik geen tien tellen meer vol, o...,’ prevelde hij in haar open mond. Hij ging nog even door met haar hele lichaam met het zijne te strelen en liet haar toen met een krachtige beweging opzij vallen in zijn linkerarm. | |
[pagina 45]
| |
‘Dit is zo afschuwelijk opwindend, die koele stof tegen m'n hete vel en jij daar zo warm in’... Doe uit! Daphne boog haar hoofd ver achterover en lachte diep in haar keel. Hij knielde neer en trok haar schoenen uit, terwijl zij haar dunne kleren liet ronddwarrelen. Toen zij glimlachend omlaag keek om te zien waarom hij zo lang werk had zag zij, dat hij de tweede schoen op de tast uittrok, terwijl zijn gezicht in felle aandacht omhoog was geheven. Zij schopte de schoen uit, pakte zijn hoofd met beide handen vast en drukte zijn gezicht in haar schoot. Terwijl zijn handen met snelle bewegingen haar benen streelden drukte hij zijn tanden door de dunne stof van haar witte broekje. Haar handen woelden door zijn haar en trokken er aan. Uit haar mond kwamen vreemde vogelachtige kreetjes en aanmoedigende woorden. Zij zonk langzaam neer op het zachte kleed. Soms leek het of ze vochten, zo rusteloos en heftig waren hun lichamen, monden en ledematen bezig om elkaar nóg wilder en nóg opwindender en nóg vollediger te liefkozen. Hun onbeschrijfelijke vervoering bereikte een hoogtepunt, dat duurde en duurde en nog toenam en tot nog wildere bewegingen leidde, tot eindelijk de verlossing kwam en de laatste opwinding hun lichamen doortrilde. Haar armen en benen bleven hem nog enige tijd vasthouden, terwijl zij met gesloten ogen lag te hijgen met haar open mond tegen zijn hals. Toen haar ademhaling een regelmatig geruis was geworden en er geen naschokken meer kwamen, gleed hij van haar af, hurkte neer en tilde haar van de grond. Zij uitte baby-achtige pruttelgeluidjes en legde een luie arm om zijn hals. Voorzichtig droeg hij haar naar het bed, zette haar tegen zich aangedrukt neer en sloeg het dek weg. Zij hield haar ogen nog steeds gesloten toen hij haar op het koele laken legde en na een lange blik die strelend van haar hoofd tot haar voeten ging met een zucht naast haar ging liggen en het dek tot hun schouders omhoog trok. ‘Da-ag,’ zei ze slaperig. Haar wimpers gingen een eindje omhoog. Zij draaide op haar zij en kroop tevreden zuchtend tegen hem aan. ‘Da-ag,’ fluisterde hij en draaide zich wat verder op zijn zij. ‘Als... als ik niet zo moe was...’ | |
[pagina 46]
| |
‘Ja?’ fluisterde hij en drukte haar lichaam wat vaster tegen zich aan. ‘Daphne... Daphne... Schat.’ Maar zij sliep al. Hij lag nog enige tijd naar haar ademhaling te luisteren en met verrukte ogen te kijken naar haar glanzende haar en blote schouder.
Toen Bob de eerste keer wakker werd prikkelde zijn linkerarm, die onder Daphnes schouder lag. Voorzichtig schoof hij zijn arm wat hoger. Daphne zuchtte diep en draaide zich om met haar rug naar hem toe. Hij trok het dek wat hoger over haar heen en schoof dicht tegen haar aan. Zijn hand gleed over haar borst. ‘Da-ag,’ fluisterde hij, maar Daphne sliep vast. Toen hij weer wakker werd, klonk het geluid van een deur, die zacht gesloten werd nog in zijn hoofd na. Hij tastte slaperig om zich heen, maar Daphne was weg. De plek waar zij had gelegen voelde nog lauw aan. Bob wreef zijn ogen uit en keek rond. De schemerlamp brandde nog. Hij rekte zich uit, geeuwde en zag, dat Daphnes kleren en zijn kamerjas nu over een stoel lagen. Toen hij uit bed gleed en naar de tafel liep waar zijn horloge lag, hoorde hij het geluid van watergeplas in de badkamer, waarvan de deur gesloten was. Buiten reed een zware, rammelende vrachtauto voorbij. Het was bijna vijf uur in de morgen. Rond de donkere overgordijnen scheen al wat daglicht naar binnen. Geruisloos opende hij de badkamerdeur op een kier en knipperde met zijn ogen tegen het felle licht. Daphne zat in het lichtgroen betegelde bad met haar rug naar hem toe. Zij had een wit broekje in haar rechterhand, dat zij met sierlijke bewegingen door het water zwaaide, dat ondoorschijnend was van de zeep. Hij glimlachte en voelde een pijnlijke kramp in zijn keel en borst door de ontroering. Zij neuriede zacht en hoorde hem niet, toen hij tegen de deur klopte. Pas toen hij kuchte keek zij op. Ze zag er opgewekt uit en toen hij naderbij kwam riepen haar ogen: ik hou ontzettend veel van je. Hij bracht zijn vinger naar zijn lippen en fluisterde: ‘Ik moest haast huilen toen ik je zag zitten. Van geluk.’ Zijn handen woelden in haar verwarde haar, dat aan de punten nat was. | |
[pagina 47]
| |
‘M'n knieën knikken van verliefdheid,’ fluisterde hij en deed net of hij haar mond wilde zoenen, maar greep plotseling het puntje van haar neus stevig tussen zijn lippen. Daphne wrong op de tast het broekje uit en hing het over de rand van het bad. Onverwachts greep zij hem stevig om zijn middel, zodat hij zijn evenwicht verloor en in het bad tuimelde. Het water spatte hoog op. Bob uitte enige vreemde kreten en zei toen heftig klappertandend: ‘I-i-dioot! Het is... het is steenkoud!’ Hij lag half over haar heen en voelde haar schokken van ingehouden lachen. ‘Ach wel nee, het wilde niet warmer worden dan zo... Gasloze uren, denk ik.’ Zij gooide met beide handen water over zijn rug en kuste zijn natte gezicht. ‘Is het hier erg gehorig?’ ‘Meestal. Dat is je geluk, anders zou ik je!’ Hij schudde haar krachtig bij haar schouders en ging op haar schoot zitten. ‘Da-ag,’ fluisterde Daphne en nam zijn gezicht tussen haar natte, koude handen. ‘Brrr. Da-ag, kikkermeisje. Een boze fee heeft je in een kikker veranderd.’ ‘En dan komt prins Bob... O, da-ag, groeten van Liesbeth.’ ‘Dank je. Hoe maakt gij het allen?’ ‘Uitstekend. Dank u. Liesbeth wacht vol ongeduld tot prins Bob een harem inricht.’ ‘Hè, begin nu niet om vijf uur 's morgens met obsceniteiten. Broeken spelen en andere obsceniteiten.’ Haar handen drukten zijn wangen achteruit, zodat de laatste woorden zeer vreemd klonken. Zij schaterde en sloeg verschrikt haar hand voor haar mond. ‘Heb je een goede reis gehad?’ Uitstekend, dank u. Ik zal even een telegram naar huis opgeven. Zij pakte de handdouche. ‘Hallo, portier? Wil je-gij sefkens ne tillegrammeken opnemen zulle? Zitten knus samen in bad. Stop. Bobje klappert vullingen uit kiezen. Stop. Stuur heet water. Stop. Liesbeth moet maar Amelandse schaapherder nemen.’ ‘Op Texel zijn schapen, zegt het leerboek. Hoe was Nol? Zeg, vertel eens gauw. Hoeveel maanden heeft hij geëist?’ Zij klopte met de handdouche op zijn rug en hing het ding weer op. | |
[pagina 48]
| |
‘Raad eens?’ Zij keek hem glimlachend van heel dichtbij in zijn ogen. ‘Tegen mij zei hij: achttien in het alleruiterste geval, maar liever drie jaar. Achttien?’ ‘Twaalf.’ ‘Wat! Je hebt hem natuurlijk meer dan lief aangekeken, schurk. O, Daphne!’ Hij greep haar stevig bij haar schouders. ‘Au! Ik zei, dat ik het in gedachten al duizend keer had gedaan.’ ‘Jô, gek! Zoiets tegen tere Nolletje te zeggen... En toen?’ ‘Toen zei hij: het is je duizendmaal vergeven, en de volgende duizendmaal ook.’ ‘Gô. Was hij zo op dreef?’ ‘Ontzettend. Ik ook trouwens. Ik ben er nog moe van. Waarom lach je zo gek? Wat heb je? Hou op!’ Bob schudde van het lachen en drukte zijn mond tegen haar schouder om het geluid te dempen. Hij wreef eindelijk de tranen uit zijn ogen en zei haperend: ‘En dit hebben we aan de... aan de Papoea's te danken.’ Hij kreeg een nieuwe lachbui. ‘Van die schaamschortjes bedoel je?’ Zij greep een washandje en kneep dat boven zijn hoofd uit. ‘En aan de Noordafrikaanse Arabieren.’ Hij schudde zijn hoofd als een natte poedel en zei: ‘Ja, maar vooral aan de Papoea's. Die Arabische meisjes zijn met alles zo vroeg, die tellen nauwelijks mee. De Rockefeller Foundation heeft een geleerde juffrouw in Nieuw-Guinea een onderzoek laten instellen naar het opgroeien van de Papoea-jeugd. En de rest weet je. Wat de Papoea-Daphnes en Papoea-Bobs kunnen, moet ons ook lukken, vindt Nol. En daarom mogen wij hier nu samen bloot in een koud bad zitten en pret hebben. Hij is een unieke vader, waarschijnlijk de enige op het westelijk halfrond die dit zijn kinderen durft gunnen, maar een béétje morele steun kan hij toch wel gebruiken, de aartsengel.’ ‘Ja.’ Ze drukte haar gezicht in zijn natte hals en fluisterde: ‘Wat was het machtig hè? Zo'n woest feest hebben we nog nooit gehad. Heb ik je niet beschadigd?’ ‘Dat kan ik beter aan jou vragen. Zitten je borstjes nog vast?’ | |
[pagina 49]
| |
‘Voel maar. Ze zijn weer zolang alleen geweest. Maar noem ze alsjeblieft geen borstjes.’ ‘Hoe dan? Tweelingen?’ ‘Dat mag ook. Maar verder: borsten.’ ‘In die termen denk ik er tegenwoordig ook over, inderdaad. Dat heet: de dingen bij hun naam noemen.’ ‘Heerlijke idioot. Daar moet je me alles nog eens haarfijn over vertellen, over dat denken van jou over mijn borsten.’ Zij stak ze vol trots vooruit. Terwijl hij ze met zijn handen en mond liefkoosde, probeerde zij op zijn schoot te gaan zitten met haar benen om hem heen, maar Bob verhinderde dat door op te staan. Daphne greep zijn benen en rolde stoeiend met hem door het klotsende kille water. ‘Wat waren eigenlijk je plannen?’ vroeg Bob, toen ze weer wat rustiger werden. ‘Nog een uurtje of wat mijn eigen bed omwoelen.’ ‘Gô ja. Het is vast al zes uur. Laten we opschieten. Drogen we elkaar af, net als de eerste keer in het botenhuisje?’ Daphne knikte enthousiast en trok de stop uit het bad. ‘Straks in de auto moet je maar een na-dutje doen,’ zei hij. ‘Ik heb Nol een net gedrag moeten beloven, met normale conversatie en aandacht voor de omgeving, als prijs voor dit complot.’ ‘Hoe ben je hier gekomen?’ ‘Met de trein. Heel saai. Mamma weet er niets van, die denkt dat ik op mijn île Saint Louis rustig lig te slapen. Ja, het zou wel suf zijn om deze hele nacht zo maar domweg te verslapen. Hé, schobbejak, dat durfde je ook niet de eerste keer. Jô, je maakt hem helemaal wakker. Mijn wraak zal zoet zijn.’ ‘De schat,’ croonde Daphne. ‘Ik wil best ruilen. Zou jij willen ruilen?’ ‘Weet ik niet. Dit zijn geloof ik zeer ongepaste ideeën voor een net lief meisje. Kom, mijn beurt. Zie hier, dames en heren, wat kunstmest vermag. Twee jaar geleden was het hier nog dor en kaal, en nu een fraai bossage. Haremdames wrijven hun bosjes met olie en kammen ze coquet. Ja, heus. Leuk detail voor een schoolopstel.’ Daphne hield zich aan hem vast en proestte achter haar hand. | |
[pagina 50]
| |
‘Wat ben je toch een verrukkelijke idioot. Jô! Als je niet ophoudt ga ik je overal bijten. Tjassus, mijn haar is klieder. Nee, gek, mijn pruikebol bedoel ik. Daar is het al kurk.’ ‘Wel rustig hè, dat Nol nu geen regenjas behoeft te brengen. Vergeet dadelijk niet je broekwerk mee te nemen; wordt dat nog droog?’ ‘Nee. Stop ik wel bij mijn washandje. Heb je het wel goed gezien? Nieuwste mode... een Amerikaans vlinderbroekje.’ ‘Of ik het goed gezien heb! Het is ondeugend dun en je vormen bultten er zo leuk door heen. Klaar?’ Zij pakte het broekje en rende voor hem uit de kamer in. Met een vlugge beweging wierp ze de paarse overgooier over haar hoofd en stapte in haar schoenen. De rest van haar kleren frommelde ze bij elkaar, terwijl ze het broekje met haar tanden vasthield. Bob trok zijn kamerjas en sloffen aan en keek op zijn horloge. ‘Acht minuten over zessen,’ fluisterde hij en slaakte een kreet van schrik, toen Daphne een koude natte prop tegen zijn hals duwde. ‘Ik heb het al zo koud,’ zei hij klagend. ‘Wat is dat, moet je je niet fatsoenlijk aankleden?’ ‘En dadelijk weer uitkleden? Kijk maar even uit op de gang, of er niemand aankomt. Bij de deur zal ik je een afscheidszoen geven, waar je weer warm van wordt, stakker.’ ‘Goed.’ Hij wees op het omgewoelde bed en zei: ‘Vergeet niet een afscheidsblik te werpen op deze gewijde plaats. Als ik daar later aan terugdenk, zie ik op en om dat bed overal bloemen bloeien en tegen de lucht wuiven boomtakken met lentebloesems... nachtegalen zingen... waar ik met mijn lief tussen de lakens sliep.’ ‘Schat!’ Zij sloeg haar rechterarm om zijn hals en trok hem mee naar de deur. Bob tastte in de zak van zijn kamerjas en haalde de sleutel van haar kamer te voorschijn. ‘Eerst de afscheidszoen en dan in de gangen loeren,’ zei hij. ‘Zeg. Wie dost zich nu zo uit voor een afscheidszoen. Dit is eenvoudig onbeschrijfelijk.’ ‘Ik had me behoren te verkleden voor het diner, maar het was al zo laat. Er hoort een wit bloesje onder.’ Zij aaide met het bundeltje kleren over zijn gezicht. ‘Als je het té opwindend vindt, heb ik hier nog wat om af te koelen.’ Haar linkerhand met de natte | |
[pagina 51]
| |
prop kwam dreigend dicht bij zijn hals. Ze sloeg haar rechterarm weer om zijn hals en hief uitnodigend haar gezicht op. Bob stak de sleutel weer in zijn zak en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Dat heb ik niet gezegd,’ fluisterde zij, toen hij haar lichaam tegen het zijne drukte. Haar lippen waren verrassend warm toen hij die in zijn mond nam. ‘Ik ben moe. Laten we verstandig zijn,’ prevelde zij in zijn open mond. ‘Ja... verstandig zijn,’ fluisterde hij terug en duwde haar bovenlichaam opzij in zijn linkerarm. Zijn vrije hand streelde haar hals en schouders, die uit de wijde overgooier staken. Haar borsten waren maar half bedekt. Hij keek er met gretige ogen naar. Zijn hand streelde de overgooier van haar rechterschouder. Zijn lippen gleden van haar mond door haar hals en zoenden haar heftig. Daphne liet de kleren vallen. Haar arm verdween van zijn hals, wrong zich naar voren. ‘Welterusten. Dag-dag-dag,’ prevelde Daphne, terwijl haar hand zoekend tussen de panden van zijn kamerjas naar binnen gleed. ‘Ja... verstandig zijn,’ stamelde hij en trok hard aan de voorkant van de dunne overgooier, waardoor haar borsten te voorschijn sprongen. ‘Nee, toe,’ steunde hij, toen zij plotseling de natte prop in zijn hals duwde. Maar hij liet zich niet weerhouden haar borsten te strelen en te zoenen. Zij maakte nog aanstalten, het natte broekje onder zijn jas te stoppen, maar plotseling viel het uit haar hand. Dat was toen hij haar nog verder achterover trok en zo neerknielde, dat zij op zijn vooruitgestoken linkerknie rustte. Zijn rechterhand streelde haar bovenbeen tot in haar schoot. Haar koele hand greep krachtig in zijn haar, toen hij met zijn mond de weg van zijn hand volgde. Daphnes andere hand, die onder zijn jas streelde, werd wilder. Zij trilde van haar hoofd, dat bijna de grond raakte tot aan haar hielen, die zich heftig in het vloerkleed boorden. Een stroom van ongearticuleerde woordjes en kreten vloeiden uit haar wijd open mond. Zonder zijn mond weg te nemen trok hij zijn rechterarm onder de omhoog geschoven overgooier uit, schoof hem onder haar knieholten en tilde het trillende, kreunende meisje langzaam op. Voorzichtig met zijn voeten tastend droeg hij haar naar het bed, terwijl haar hand in zijn haar zijn hoofd nog harder in haar schoot | |
[pagina 52]
| |
drukte. Toen zij uitgestrekt lag schoof hij de overgooier nog wat hoger op. Daphne trok haar hand terug uit zijn jas, liet zijn hoofd los en trok haar overgooier met ongeduldige bewegingen over haar hoofd. Terwijl zijn lippen en tong voortgingen met liefkozen haalde hij op de tast een zakdoek uit de zak van zijn kamerjas, zonder zijn gebogen houding te veranderen, en zocht naar Daphnes hand. Toen zij de zakdoek van hem overnam, fluisterde zij: ‘Ik zal heel lief voor hem zijn. O, Bob, ik word er bijna gek van, oooo!’ Het duurde langer dan de eerste keer, voor zij na een eindeloos lange climax en een zeer stormachtig slot eindelijk voldaan in elkaars armen lagen. Toen haar regelmatige ademhaling de indruk gaf, dat zij bezig was in te slapen, schudde Bob haar zachtjes en zei: ‘Daphne... Verstandig zijn... Verstandiger jongelui dan wij bestaan er op de hele wereld niet. Zoals de Ouden reeds zeiden: pluk de dag.’ ‘Notre vie c'est maintenant...’ Zij geeuwde, rekte zich behaaglijk uit en ging overeind zitten. ‘Kranig gezegd. Zeg, mooi bloot meisje...’ Bob ging ook overeind zitten en nam haar hoofd tussen zijn handen. ‘Zeg... Was je het werkelijk niet van plan?’ Zij sloeg haar ogen neer en haalde haar schouders op. ‘Je hoofd was het niet van plan. Gek hoofd. Mijn hoofd was het wel van plan.’ Zij zuchtte opgelucht en keek vertederd in zijn ogen. ‘Ik was het wel en niet van plan,’ zei ze. ‘Een vrouw moet een man nooit te veel geven, zegt mijn moeder.’ ‘Ach, vlieg op!’ zei hij verontwaardigd. ‘Kijk me eens aan... zul je je nooit kil houden als je zin hebt om te spelen? Je hoeft het niet te zeggen. Een kleine hint is voldoende. Zo'n kolossale hint als alleen een overgooier is niet eens nodig. Enfin, je weet nu hoe je me te allen tijde kunt verleiden. Dit is een van de meest opwindende gevoelens die er bestaan, jouw lichaam te voelen met niks aan in zo'n opruiend kledingstuk. En de aanblik! Ik droom, dat we zo samen nog eens dansen, maar dan wel zonder andere mensen in de buurt.’ ‘Slechte jongen!’ Zij duwde hem stoeiend achterover en ging bovenop hem liggen. | |
[pagina 53]
| |
‘Vind je het fijn, dat ik zo'n slechte jongen hen?’ ‘Ontzettend fijn. Ik zal me niet killer houden dan ik ben.’ ‘Heel verstandig. Kom. Allez houp! Het ontbijt is al haast klaar.’ Het was bijna zeven uur, toen Daphne haar kamer betrad en Bob een laatste kushand toewierp. |
|