Het zanduur van den dood(1941)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 39] [p. 39] Droom en daad Ik trok het tentdoek van de dag opzij en zag het zonlicht op de grijze blaren, het viel gelijk een streelgordijn van haren en joeg de wereld in een blonde pij. Toen, overrompeld op gindse wei. zag ik, wilddansend in het zonnig Heden, de naakte Gratiën der Mooglijkheden, tot aan haar enkels in de zwarte klei. Welzalig hij, die aan de tafel schranst der werklijkheid met deze dienaressen. Gelukkiger, dacht ik, wie zich verschanst in Poëzie en kust hàar gulden tressen; hij heeft een danseres die voor hem danst en negen Muzen heeft hij tot maitressen. Vorige Volgende