Het zanduur van den dood(1941)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Après-midi (the rain it raineth every day) Shakespeare Vanuit haar zwarte mantel kiemt het povere gelaat, zo wit - en uit de zwarte mouwen klimt de hand op naar de parapluie; het regent en de regen striemt grijs in de zwarte Brouwersgracht. Ik volg haar bijna onbestemd, tred houdend met haar natte stap; ik loop, want lopen werd mijn lot: daar rijst de Westertoren reeds gelijk de smalle hand van God. Hoe ongebreideld rijst die hand boven de olmen en de gracht en toch, hoe vrouwelijk en zacht geworden in dit mistig land en wie bij blauwe meren lag en onder de cypressen sliep, die kent het, zo de Heer het schiep; de regen regent iedere dag. - Zij trippelt voor mij, onverstoord, haar stap ruist door de regen voort; ik ruis haar met mijn stappen na. [pagina 23] [p. 23] Een gevel, 1602. Zij trekt het zwarte spandoek in der parapluie, beklimt de stoep, terwijl ik stilsta aan de tree; mijn hart klopt hoorbaar in mijn keel. Zij kijkt omlaag van het bordes; ik vraag verward een huisnummer, bied dan spontaan een sigaret en trek dit weer verlegen in; dan roem ik, met een vaste stem, het huis uit 1602. Zij zegt glimlachend: ‘Kom, ga mee’. De regen ruist over het huis, maar naast de strenge parapluie, hangt glinsterend mijn regenjas en beide drupp'len hoorbaar uit. De ketel op de kachel spreekt murmelend van een oud geluk en uit de zwarte rooster breekt gloed tot op het grijs vensterstuk. - Zij wijst verlegen en wordt rood naar 't smal, onopgedekte bed. ‘De liefde maakt een klein bed groot’, zeg ik en zij beantwoordt het. [pagina 24] [p. 24] En met de regen op het dak valt kledingstuk na kledingstuk, rijst naakt vanuit het onderkleed, - gelijk het is - het naakt geluk. Een hemd: het wappert in de wind en in de regen raakt het nat, maar onder het beschutte dak, verneemt het maagdelijk en strak hoe broederlijk èn balk èn bint, elk voor zijn deel, de regen stuit: en de omhelzing regelt zich naar dit aanzwellende geluid. Een jaar is korter dan een maand; een maand is korter dan een uur en al wat men vooraf beraamt, verloochent in de daad zijn duur; en wat men in het bed verdeelt, hergeeft en dan voor immer steelt, het krimpt tot een smal brandend vuur; zo is het beter; warm en bloot en op het laken zwelt haar schoot. Daar is, als gij het nog niet wist, aan gene zijde van den dood slechts zoveel ruimte in de kist dat gij haar aan uw lichaam mist. [pagina 25] [p. 25] Zij kruipt verzadigd uit het bed; de spiegel wederspiegelt het; haar lichaam deint in bleke strofen en buigt zich in het glaswerk over; voelt zij wel in haar blonde rug de rank der ruggewervels lopen? en zwelt die in de spiegel door tot borsten en tot blote rozen? En ik, die stil en uitgestoten, gezeten op de bedrand, teer op wat voorbij is en genoten, besluip haar en ik neem haar weer. Vorige Volgende