Het zanduur van den dood
(1941)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend
[pagina 4]
| |
Voor Jan en Nettie | |
[pagina 5]
| |
Van al wat is naar al wat er niet is,
verhevelt zich het eeuwige gemis;
de korf des levens is de korf des doods
en al wie eet, eet zich een lege dis.
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
2Dood, demp uw stem tot zachter
vermaan met wie gij spreekt.
Verhul de zin diep achter
uw woord dat maakt en breekt.
Opdat ook ik geruster
binnen mijn stem verkeer,
gelijk een zwaan die nuchter
zich dompelt in het meer.
| |
[pagina 9]
| |
3Stilte van hoger sferen.
soms vrees en haat ik het
in u terug te keren
als in een veren bed,
zonder een tastbaar teken
in u terug te keren
tot dit eenzelvig spreken
met een ander in mij.
| |
[pagina 10]
| |
4De merel is verschoven
tot op de laagste tak.
De wereld van hierboven
werd voor zijn stem te brak.
Hij zingt in het vooronder
met een verschaalde stem.
Een bovenwerelds wonder
kwelt en vernedert hem.
| |
[pagina 11]
| |
5Een merelschool schoof over
het land, waarachter duin.
Er lag een meeuw gesneuveld
tegen een beeld in puin.
Er stond een man te staren
en sloeg hen angstig ga.
Zij vlogen altijd wilder
zichzelven achterna.
| |
[pagina 12]
| |
6Ik bond mij aan het Zelden:
zeldener werd de band.
Ik zonk en overhelde
geheel dit lage land.
De mussen in de twijgen
bezingen luid de boom,
die hol van 't verzen krijgen
leunt aan het vijverschoon.
| |
[pagina 13]
| |
7Ik stond aan de dag te luistren
wat of zij brengen zou.
Ik hing nog tussen het fluistren
van mij en van de vrouw.
Ik kleedde, een vreemde vogel,
mijzelf klapwiekend aan.
En ik ben altijd hoger
de ijstijd ingegaan.
| |
[pagina 14]
| |
8De vigilante rijdt
het stille stadje binnen,
een meisje trippelt langs
de neergelaten plank.
Het zanduur van de dood
ruist in haar kleine hand,
de roze van haar mond
welkt treuzelend naar binnen.
|
|