Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Galathea Galathea, gij waart dien nacht Als de zomerregen zoo zacht. Weet gij nog hoe ik bij u sliep? Wij beminden elkaar zoo diep. In de laatste omhelzing stond Gij te bloeien tot aan uw mond. Uw borstjes, van genotzucht zwaar, Leken wel jaloersch op elkaar En de twee rozen op den duur Gloeiden gelijk een slapend vuur. Ach, wij waren die uren saam In den hemel met ons lichaam. Niets bestond, - zon, sterren en maan Waren in ons overgegaan; Ja, wij voelden ons in het slot Voor één kort moment samen God... Toen het bed, als een wielewaal, Stond te zingen op zijn spiraal. Vorige Volgende