Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 118] [p. 118] [Rondeelen] II Een roos in 't bekkeneel, gevuld met aarde, Een krans van rozen rond den schedelwand, Dat is, schoon lief, de somma, die 't verstand Mij van u liet, nu de dood u niet spaarde; Lachen en schreien, 't is gering van waarde, Liefde en leed, 't is al ontbloot van grond, Nu gij, met wie 'k ter koele nanacht paarde, Sneller uw uitweg naar den Hades vond; Hoe haak ik naar uw hoofdje klein en blond En ach, hoe haat 'k de rozen in de gaarden, Want wat ontstaat ter plaatse van uw mond? Een roos in 't bekkeneel, gevuld met aarde. Vorige Volgende