Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] Drie gedichten, I Er is altijd een trager wederkeerend Eb en vloed in dit woekerend bederf, Ik keer het niet meer van mijn donker erf Want ik verlies het er mij tegen werend. Het keert terug, het splijt tusschen de steenen, Tusschen de schedels op mijn donker erf; Wat achterbleef wanhopiger verterend, Woekert het voort totdat ik er aan sterf. Als ik tusschen de schedels en de steenen Gestorven neerlig in de vale maan, Woeker ik aan de voeten der geliefden Die over deze doode wereld gaan. Vorige Volgende