Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Winter Het water kreunt in witte boeien, En kreeg een rimpelloozen bast, - Het bijna stilgestane vloeien Werd toch nog in den rug verrast; Nu is de gracht als groen albast. Dienstmeisjes keeren voor den gevel De sneeuw die, op het ijs gestort, Tot een verrukkelijken nevel Opstuift en weer verdreven wordt. Zij leunen blozend op den bezem, En dragen defensief een schort. Vorige Volgende