Gedichten(1947)–Bertus Aafjes– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Landelijke herfst Hoe krachteloos doleeren De blaren door de perken; De wind geeuwt door de kieren Van de gebarsten zerken; De zwaluwlooze hemel Staat als een leeg gehunker Over het grijs moeras; Alleen de oevers schuimen, Een nimf oogt door de pluimen: De uitspanning is verlaten En doodstil het terras; Een kind sprokkelt er takken Met halfverkleumde handen En dunt het siergewas. Een schot verschuift de stilte - Geluid zet om in kilte - Over het lage land. De hond klemt in zijn tanden Den dooden goudfazant. Vorige Volgende