Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
[Everwijn Wassenbergh]Wassenbergh (Everwijn), geboren in de provincie Friesland, in het jaar 1742, en overleden te Franeker, den 3 December 1827, als Hoogleeraar in de Grieksche Taal- en Letterkunde en Nederduitsche taalkunde aan de Hoogeschool dier stad, was, zooals algemeen bekend is, niet slechts een gelukkig beoefenaar der Latijnsche dichtkunst, maar leverde ook in vroegere jaren eenige gedichten in het oud Friesch ‘welke zich,’ volgens den Heer Siegenbeek Ga naar voetnoot1 «door losse bevalligheid en geestigheid grootelijks aanbevelen.’ Dat hij ook nu en dan de Nederduitsche lier tokkelde, blijkt ons uit een door hem, op bijna tachtigjarige ouderdom, vervaardigd gedichtje, getiteld: Des grijzen dankbetuiging aan de Edelen Maagdenrij voor het eerbewijs van XIX den Junij 1821 en dat aldus luidt: Hij, wien de prille Jufferschap
Met bloem en welig groen,
En fraai gewrocht festoen
Vereerd heeft tot den hoogsten trap,
Is heel ten einde raad,
Nu hem te danken staat!
Was hij, zoo als voor jaar en dag,
Hij bood aan elk een zoen! -
Dat mag hij nu niet doen,
Ten ware een knikje of blijde lach
Hem, voor dat stout bedrijf,
Een hart schonk in het lijf.
| |
[pagina 350]
| |
Dan o! zoo groot de weldaad is,
En d' eer', hem toegebragt
Door 't jeugdig schoon-geslacht,
Zoo groot is zijne erkentenis,
En aan dat zacht gevoel
Staat heel zijn hart ten doel!
Nog schooner, nog volwrochter vlecht
Kransse eens 't welriekend haar
Van elk; als voor 't altaar
De hand wordt in de hand gelegd,
En 't bruidje, rijk getooid,
Met loof en bloem bestrooid
Ga naar voetnoot1!
In jeugdigen leeftijd moet hij gedichten op Prins Willem IV en gezangen, bij het huwelijk en de inhuldiging van Willem V vervaardigd hebben. |