Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Wilhelmus van Waenen]Waenen (Wilhelmus van), eerst Predikant te Katwijk aan Zee, later te Stad aan het Haringvliet; waar hij in 1802 emeritus werd, was Lid van de Taal- en Dichtkundige genootschappen te Rotterdam en Leyden. Hij kwam op het zonderlinge denkbeeld, in zijne eerste gemeente, den 4 van Louwmaand 1775, eene dichtmatige redevoering uit te spreken ter inwijding van de nieuwe en verbeterde Psalmberijming, daarna te Leyden 1775 bij C. van Hoogeveen Jr. uitgegeven, onder den titel: Katwijk aan Zee opgewekt tot heilig Psalmzingen. Op den eersten dag van dat jaar had hij, ingevolge het bevel der Overheid, de Nieuwe Psalmberijming ingewijd met eene Leerrede in onrijm over Jes. 42: 10. Dit was hem niet vol- | |
[pagina 334]
| |
doende, de gemeente moest ook op rijm gesticht worden, ‘ofschoon’ (gelijk hijzelf betuigt:) ‘zijn onvermogen in Taal- en Dichtkunde hem vele zwaarigheden onder 't oog bragt, werden dezelve overwonnen door de Dichtlust, welke geen vlijt spaart Ga naar voetnoot1’. De lezer kan wel vermoeden, wat hij hier te wachten heeft; alles behalve poezij; wansmaak en valsch vernuft in dagelijks rijm vervat. Het stuk begint met eene aanspraak aan den Heer van Katwijk, de Regering, den Burgermeester, den Kerkeraad, den Ziekentrooster en de Gemeente. Daarna Het vier en tagtigst Lied, vers een, worde opgezongen,
Ten Voorzang, God' tot eer', met harten en met tongen.
Jammer dat de aanbeveling tot weldadigheid aan de armen, ook niet rijmt. Geen tekst wordt opgegeven, maar het onderwerp behandeld, volgens den titel. Dat vader Datheen ook in 't rijm te pas komt, laat zich denken, maar in welk een keur van taal en denkbeelden! Het is op zestien na, nu reeds twee hondert jaren
Geleden dat zijn geest het lighaam is ontvaren,
In Sprokkelmaand te Elbing of Melving, waar de doodt,
Den kring der jaren van Dathenus leven sloot,
Daar rust de Rijmer, en 'k zal hem daar laten rusten
Ga naar voetnoot2.
en wij ook onzen rijmer Van Waenen. J.C.K. |