Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 316]
| |
maar weinig dichterlijke verheffing. Met genoegen leest men dat op de Dooi, waarin de volgende coupletten voorkomen: ô Dooi, die plant en mensch en dier,
Door koû verstramd, een lossen zwier
Hergeeft in pees en aadren!
Uw zagte en geestrijke adem blaast
Waar 't bloedloos heir zich werkloos plaatst
Wanneer 't de kou voelt naderen.
Het vliegje, uit zijnen slaap gewekt,
Kruipt, daar 't zijn tedre pootjes rekt,
Nog domlend heen en weder;
Het schudt en spreid zijn vlerkjes uit,
Doch valt, in zijne vlugt gestuit,
Bedwelmd en magtloos neder.
Hij, die, in 't warme winterpak,
Zich tegen 't nijpend ongemak,
Van vorst en wind beschutte,
Legt nu den dikken peltrok neêr,
En maakt, bij 't aangename weêr,
Zich mode en smaak ten nutte.
Oud-Hollands rein- en zindlijkheid,
Alom met zo veel roem verbreid,
Treed, vrolijk, uit de muiten;
Zij stoft en schuurt en wascht en plast,
En drijft den duffen wintergast
Met zijn gevolg naar buiten
Ga naar voetnoot1.
De Cantate op de Lente, in den zelfden bundel, heeft zijne verdiensten, en prijkt met liefelijke verzen. Dat hij zich ook krachtig wist uit te drukken, toont het | |
[pagina 317]
| |
dichtstuk: Philippus de Tweede, Koning van Spanje, als Heer der Nederlanden afgezworen. De aanhef luidt: Wanneer een vorst zijn' pligt vergeet,
Zijn volk gevloekte kluisters smeedt
Zich vet mest door hun bloed en zweet,
Den spot drijft met bezworen wetten:
Mag dan dit volk, ontvonkt in moed,
Bij 't wagen van zijn have en goed,
En 't offren van zijn dierbaarst bloed,
Zich tegen dien tiran verzetten
Ga naar voetnoot1?
De herdenking aan Neerlands mishandeling met het motto: Ps. XII, 9. ‘De godlooze draven rondom wanneer de snoodste van menschen kinderen verhoogd worden’, is vol vuur en leven. J.C.K. |