Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jan van Vliet]Vliet (Jan van), meer bekend onder den Latijnschen naam Janus Vlitius, Griffier der stad Breda en aldaar in het jaar 1666 overleden, heeft zich als Nederduitsch dichter doen kennen in zijne Bredasche Almanak, meestal voorkomende achter zijn Regt van successie. Zijne verstrant, hoewel geen hooge vlugt nemende, is niet onbehagelijk en vrij zacht vloeijend. Ten proeve laten wij hier volgen zijne: Hofwetten voor de liefhebbers der Hoven tot Breda. Aen allen en een yder een
Zij kennelijck bij desen,
Dat niemand in mijn Hof magh tre'en
Of moet dees' Wetten lesen.
Eerst dat hij in sijn hert belij
Den Schepper aller Hoven,
Die 't Al in al is, Een in Dry,
En wasdom geeft van boven.
Hij moet oock selfs Liefhebber zijn
Van Bloemen, Kruyd, of Boomen:
Leegh-gangers onder valse schijn
Sie ick ongeerne komen.
| |
[pagina 308]
| |
Alleen en tree' hier niemand in,
Of magh den Hof-hond vreesen;
Maer ymand van mijn Hof-gesin
Die moet sijn leyds-man wesen.
Soo hy uw kleeren scheurt of schendt,
Ghy hebt uw straf te lijden;
Hy wilt dat ghy sijn meester kent,
Wiens Hof hy moet bevrijden.
Dan of hy is wat boos en fel
Op ongenoyde Gasten,
Hy kent sijn Meesters Vrienden wel,
En sal die noyt aentasten:
Komt, Vrienden dan, en wandelt vry,
Doch langhs de groote paden;
En mijdt het kruyd aen beyde zy,
Met bloem of saed geladen.
Ick nood' uw neus, en keurigh oogh,
Maer soeck geen graege tanden;
Het plucken ick nog min gedoogh
Van onversaeghde handen.
't Vry-buyten staet hier buyten vry;
Men reedt hier voor geen capers;
Geen rovers op mijn kust ick ly,
Noch onbeschaemde rapers.
Die van sijn overvloed mee-deelt,
En bedelt van gelijcken,
Geen goeden Hovenier verveelt.
Dan doet de kunst verrijcken.
Dan die het al terstond slaet aen
Dat ick langh soeck te sparen,
Die wete dat ick voor moet gaen
Om 't mijne te bewaren.
't Berispen sal ick niet verbi'en
Van die my onderwijsen;
Maer die 't al laecken wat sy sien,
Die kan ick oock niet prijsen.
| |
[pagina 309]
| |
De kinders sie ick liever t'huys
Die niet en doen als plucken,
En met hun lopen en gedruys
Vernielen 't al aen stucken.
Zijt ghy' goets honds, laet t'huys uw hond,
Of anders sal het honden,
Ick segh 't noch eens, en maeck 't u kond,
Mijn hof is voor geen honden.
Ick houde hier van geen crakeel
Veel minder van 't plock-haeren:
Doch prijs 't eendrachtigh soet gequeel
Van stemmen, fluyt, en snaeren.
Dit is mijn reden, wil, en Wet;
Hier tegens geldt geen kijven;
Wie sich daer mee' niet vind geset,
Die magh' er buyten blijven.
Hij moet een vriend van Cats geweest zijn, want vóór diens Ouderdom en Buytenleven schreef hij een uitvoerig gedicht: Lof van Sorghvliet Ga naar voetnoot1. |
|