Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[W.H.L. Taay]Taay (W.H.L.) leeren wij uit de werken van het genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen als een dichter kennen, die zich vrij gunstig onderscheidt. De aldaar van hem medegedeelde stukjes bewijzen dat hij iets oorspronkelijks had, en vloeijend dichtte. Uit dat Aan Alcestes schrijven wij het volgende ten proeve af: Gloeit in uw dicht dat heldervuur,
Dat hart verrukkend schoon, die kunst van wel te zeggen;
Maalt gij in woordenverf Natuur;
Wat zal U toch, Alcest! verdienden lof ontzeggen?
Een lezer, wien geen hart ontbreekt,
Voelt ligt wat gloed uw dicht ontsteekt.
Een Midas geef dat schoon den schop,
Wat nood? men toetst geen kunst aan 't oordeel van de gekken;
En Kloris schort' haar neusje eens op,
Dat naare Nederduitsch moog' haar Vapeurs verwekken:
't Verdient bespotting, maar geen haat
Wijl 't kleuter Fransch noch Duitsch verstaat
Ga naar voetnoot1.
R.A. |
|