Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
volbragt te hebben, tot Doctor in het eerste vak bevorderd; daar hij echter meer geneigdheid tot de Predikdienst had, verkreeg hij al spoedig eene standplaats. Van 1714 - 1725, was hij Predikant bij de Remonstranten te Nijmegen, Gorinchem en Gouda, in het laatste jaar werd hij echter, op zijn verzoek van het Predikambt ontslagen, ‘waarna hij zich naar Rotterdam begaf, om zich geheel aan de beoefening van Historie- en oudheidkunde, in gezelschap van zijnen schoonvader (Cornelis van Alekemade) over te geven Ga naar voetnoot1.’ Hij is dan ook als Oudheidkundige bekend door zijne Aanteekeningen enz. bij de Beschrijving van de stad Brielle door zijnen schoonvader en bij de meeste werken door Van Alkemade uitgegeven. Voor velen dier werken komen uitvoerige rijmen van hem voor, die weinig of geene dichterlijke waarde bezitten en geene aanhaling verdienen. In het Dichtkundig Praaltooneel van Neerlands wonderen vinden wij een stuk getiteld: De gelukkigste heerschappij, opgedragen aan den Heer Mr. A. Paets. Hierin heerscht meer gloed en kracht, dan in de overigen, door ons gezien. Ook elders, zoo als vóór G. Boomkamp Beschrijving van Alkmaar, toonde Van der Schelling zijne rijmlust. Wij onderschrijven ten zijnen opzigte volgaarne het oordeel van den Heer Schotel Ga naar voetnoot2: ‘De Hollandsche gedichten, die wij nu en dan van hem in zijne verschillende werken, ontmoeten, ademen weinig echt dichtvuur; | |
[pagina 124]
| |
kieschheid en vloeibaarheid, durven wijdezelven niet geheel ontzeggen. Hij wijdde zich minder aan de Vaderlandsche dichtkunst dan aan Geschied- en Oudheidkunde, en kan niet hooger dan onder de middelmatige dichters van zijn tijdvak gesteld worden.’ |