[G. de Ridder]
Ridder (G. de) die in het begin
der achttiende eeuw leefde, erkent in zijn gedicht, op de Verwoesting des
Joodschen volks door den Heere L.
Bidloo, dat zijne zangnimf zwak van aard en laag van maat en
klanken is. Wij hebben er niets op af te dingen.
S.