algemeene
rekening, met andere stukken, bij die gelegenheid voorgelezen, in druk
verscheen. Dit was de laatste vrucht van zijnen geest, die bij zijn leven is
ter persse gebragt; hoewel hij er echter de uitgave niet van mogt aanschouwen;
daar de dood hem velde den 11 Februarij 1800. Uit zijne nagelatene
dichtstukken, grootendeels door den opsteller ter uitgave geschikt, heeft de
geleerde, ook als dichter bekende boekverkooper te Dordrecht Pieter van Braam, in 1801, een' bundel verzameld
en uitgegeven onder den titel:
Stichtelijke Zededichten, (als of er ook
zededichten konden zijn, welke niet stichtelijk waren,) met een kort
levensberigt voorzien, waaruit het bovenstaande ontleend is. Wij willen tot dat
werk alleen onze aandacht bepalen, om de dichterlijke verdiensten van
Repelaar te leeren kennen.- De stukken daarin voorkomende, zijn meer
stichtelijk dan dichterlijk. De onderwerpen worden lang uitgehaald en uitgeput,
en bevatten grootendeels niets meer dan berijmd prosa.
Bij zijne verhuizing naar eene gekochte woning ten jare 1781, stelde
hij een uitvoerig dichtstuk op, getiteld: Aan God, waarin hij, (volgens
berigt van zijn levensbeschrijver) ‘zich zelven schildert,’ vooral
in zijne godsvrucht en nederigheid. Wij willen daaruit iets ter proeve
geven:
Ja, hier, waar uw voorzienigheid
Die mij deze aangenaame woning
Bestemd had, zelf mij heeft geleid.
Hier, waar ik blijk op blijk van uw genaê betoning
Op elken oogenblik ontmoet,
Hier mag ik mij gelukkig noemen,
Hier juichend u ter eere roemen:
‘Voor mij, onwaardigen, voor mij, is God, zo
goed!’