Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 3
(1846)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Caspar Parduyn]Parduyn (Caspar), een geborenMiddelburger, was Rector aan de Latijnsche school eerst te Goes, daarna te Dordrecht, waar hij dien post, tot aan zijnen dood, in 1644, met bekwaamheid en ijver waarnam. Hij beoefende de Grieksche, Latijnsche en de Nederduitsche dichtkunde. Van de laatste zijn weinig bewijzen voorhanden. Op de vrolicke ure ofte der wijze vermaeck van Jacobus Lydius, vervaardigde hij een gedicht geheel in den trant van vader Cats en ook van Lydius. Het is in 't geheel niet onbehagelijk. Hoor maaar eens den aanhef. | |
[pagina 32]
| |
Een geestigh medecijn, een kunstig apotheker,
Eer hij dit walgigh sap, beschonken in den beker,
Den siecken mond toedient, hij breeckt het bitter nat
Met syroop, met caneel, met, ick en weet niet wat,
Hij glimpt zijn pillen op, hij maeckt se goude bollen;
Men ziet s' hem om en om in 't stof van zoethout rollen,
Om door een soet bedrogh, en lieflick tongh-gerijf
De ziel staend' op de reys te stuiten in het lijf,
Siet hier dees' zelfde kunst, siet hier dees' gauwe treken
Van Lydius bedacht, de pil met goudt bestreken,
De dood is niet t' ontgaen, het vonnis is gevelt:
't Moet al in 't swarte graf, kleyn, groot, frisch, wacker
helt.
En echter staat het soo met onze malle zinnen,
Siet niemand wilter aan, siet niemand wil beginnen. enz.
Wij onthouden ons met moeite, van meer af te schrijven. Nog bestaat er van hem een gedicht op het gheestelick Compas en Roer van M. Cornelis Udemans, welk werk ons niet bekend is Ga naar voetnoot1. J.C.K. |
|