Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Barend Nieuwenhuizen]Nieuwenhuizen (Barend), geboren te Nootdorp, in 1771, overleden te Culenborg den 16 Julij 1840, als oud-Referendaris bij het Ministerie van Binnenlandsche zaken, was een dichter wel niet van den eersten rang, doch ook niet van den laagsten. Hij is bekend door een in 1892 uitgegeven gedicht, getiteld: Buonaparte, hetwelk goede trekken bevat. Vroeger, in 1798, had hij, met A.C. Schenk, Keur van Dichtbloemen, en in 1799, alleen eene vertaling in verzen van de Alpen door Haller in het licht gezonden; terwijl hij in 1804 eene zeer vloeijende, vrije vertaling van Le mérite des Femmes van Legouvé leverde, hetwelk hij met eene regt hartelijke opdragt aan zijne vrouw Patrica Christina Johanna Ras opdroeg. Dit dichtstuk moge in zijn geheel de vergelijking met de Vrouwen van Spandaw niet kunnen doorstaan, men treft er echter zeer fraaije brokken in aan. Wij kiezen hier eene plaats, waar hij, uit den aard der zake, geheel van het oorspronkelijke heeft moeten afwijken. | |
[pagina 457]
| |
Op 't oostpunt waar de Whaal zich met den maasstroom paart
Daar ligt een aadlijk slot, sints langen tijd vermaard,
Een oud en sterk kasteel, waar menig staatsgevangen
Zich door partij-haat in den wreedsten boei zag prangen,
Tot dat zijn slavernij geslaakt wierd door den dood:
't Orakel van zijne eeuw, de schrandre Huig de Groot,
Verbannen op dit slot, nog in den bloei zijns levens,
Vond hier een schandlijk loon voor kunde en braafheid tevens;
Zijn gaê verzelde hem op 't Loevesteinsche slot,
Deelde in zijn schuldloos leed, en lenigde zijn lot.
Bleef haaren echtgenoot getrouwen bijstand bieden,
Hielp hem zijn' kerker, door de kloekste list ontvlieden;
En, eedle zegepraal van 't vrouwelijk beleid,
Zij zelv' bleef gijslaares voor zijne veiligheid! -
o Reigersberg! uw roem door Hugo's roem geweeven.
Zal eeuwig in de ziel van alle braaven leeven,
Uw list schonk aan Minerv' den hoeksteen van haare eer,
Aan Themis haaren zoon, Apol zijn' liefling weêr Ga naar voetnoot1.
Ook op meer plaatsen heeft hij zich in gelijkervoege vrij bewogen. In de Kleine Dichterlijke Handschriften treft men mede stukjes van hem aan, welke meest alle eenen somberen geest ademen, hier en daar niet vrij te pleiten van het toen in zwang zijnde sentimentele. Het kleinste, getiteld het Graf, volge hier ten proeve: Ruischt zachtkens om dit graf, verkoelende avondwinden!
Verwaait de sluimrende assche niet
Van hem, die jaren kampte om luttel heils te vinden,
Van hem, wien de aard' niets schonk dan bitter zielsverdriet!
't Is hier, dat hij den dag, dien duizend andren vreezen,
Den grooten dag des oogsts, reikhalzende verbeidt;
Dan zal zijn smarte zaligheid,
En elke druppel gal een druppel honig wezenGa naar voetnoot2.
|