Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 335]
| |
zelver geschiedenis, te Haarlem in vier deelen uitgekomen, zijne Voorvaderlijke Levenswijze en Gewoonte hier te lande en zijne Geschied- en Letterkundige Mengelingen als zeer ervaren in de Vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde heeft doen kennen, was tevens ‘een vurig beminnaar en gelukkig beoefenaar der dichtkunst. Bewijzen hiervan zijn voorhanden in verscheidene afzonderlijk gedrukte of in verzamelingen opgenomene dichtstukken, welke den geest van Godsvrucht, Vaderlandsliefde en zucht voor het schoone en goede ademenGa naar voetnoot1.’ Ten proeve van zijnen dichttrant strekken hier een paar coupletten uit zijn dichtstuk Haarlem. In Haarlem is de boom geplant,
Wiens schoone vruchten 't Vaderland,
Ja gansch Euroop behagen.
Hij spreidt zijn breede takken uit;
Geen stormwind heeft zijn' groei gestuit,
Noch buldrende onweêrsvlagen.
Trekt op! snelt aan van Oost en West,
Verzamelt u in Haarlems vest,
Die vruchten wil vergaadren;
Maar als gij 't kostbaar ooft geniet,
Zijn sap u door uwe aadren vliet,
Dankt dan de ontslapen vaadren.
Ja Vaadren! wier gedachtenis
Aan 't nageslacht zoo dierbaar is,
Wier geesten om ons zweven,
Uw namen staan op 't breede blad,
Dat Haarlems ouden roem bevat,
Als heilig aangeschreven.
| |
[pagina 336]
| |
Neen! Gij versmaadt den lofzang niet,
Die ruischend van de lippen vliet,
En tot gewijde klanken
Opstijgend, naar de starren vaart,
Daar 't oog op uwe grootheid staart,
En 't hart uw trouw blijft dankenGa naar voetnoot1.
|