Uitspanning 1826. Het eerste gaf reeds bij de verschijning groote aanleiding tot spot, en geen wonder als wij daar van Potiphars huisvrouw lezen.
Want zij volhard in bittre nijd,
Dat Joseph haar tot ontucht leid,
En altijd leid te maalen.
of
Want Potiphar, die was in alles hem genegen,
En Potiphar zijn Wijf, was Joseph gansch niet tegen.
Want Potiphar zijn wijf die kreeg tot hem begeer.
Zegt, lieve Jongeling legt u bij mij ter neer. enz.
of eindelijk
En Pharo nam zijn ring en stak z' aan Josephs hand,
Ter teken dat hij was, als Heerscher in het Land,
En deed om zijne Hals een Groote Goude Keten
En is in 's Konings Koets, in nommer twee gezeten.!!
Een recensent zeide, bij de verschijning van deze hersenvrucht, dat hij betwijfelde of de vervaardiger niet in N0. 11 behoorde te zitten.
In zijne Nagelatene Dichtlievende Uitspanningen zegt hij onder anderen, op den dood van Elbert Niekerk, Schoolonderwijzer te Vinkeveen:
o Dood wat zijt gij wreed! moet gij het al verslaan!
Wat heeft U deze Man zijn leven ooit gedaan!
Doch stappen wij van dezen rijmelaar af, van wien wij wenschen, dat hij smakelijker brood dan verzen zal gemaakt hebben.
R.A.