Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Cornelis ten Hoet Jz.]Hoet Jz.(Cornelis ten), Notaris, te Beek en Ubbergen, in het voorjaar van 1832, te Nijmegen, waar hij den 19 April 1796 geboren was, aan eene uitterende ziekte, overleden, was een dichter wiens poezij blijken draagt van een fijn en levendig gevoel en van warmen Godsdienstmin. Zijne verzen, zelfs die in rijmlooze maat, vloeijen zeer gemakkelijk en vonden bij zijn leven grooten bijval. De tegenwoordige kunstregters zouden er zeker veel aan te berispen vinden, daar zij niets van het kunstnajagende, gewrongene en spookachtige bezitten, hetgeen men nu voor | |
[pagina 231]
| |
schoon wil doen doorgaan. Wij bezitten van hem: Toonen van verrukking en Weemoed uit de jaren der Jeugd, te Nijmegen bij de Wed. J.C. Vieweg en Zoon 1825. Gustaaf en Amanda of de dag der Verloving, een beschrijvend gedicht, bij J.F. Thieme 1827, en Citherklanken den vrede der Ziele gewijd, bij denzelfden 1832, na zijnen dood door zijnen vriend den Weleerwaarden Zeergeleerden Heer K. Sybrandi uitgegeven. Ten Hoet had blijkbaar vele Hoogduitsche verzen gelezen, dit had invloed uitgeoefend op zijnen gedachtengang; menig fraai Hoogduitsch lied bragt hij dan ook gelukkig in het Nederduitsch over. Tot eene proeve van zijne dichttrant diene een Lied van Gelderland. Kent gij - dat land, waar ronde gulheid woont;
Eenvoudigheid in taal en zeden troont;
Natuur, vol pracht, in maagden frisheid bloeit;
Een zilvren stroom langs malsche beemden vloeit?
Kent gij dat land? - Daarheen - daarheen -
Daar trekt mij 't hart, o mijn geliefde, heen.
Kent gij dat land, vol heuvlen, lagchend schoon,
En koele dalen, waar de reine toon
Des nachtegaals bij brongemurmel klinkt,
Als lentes zon aan d' avondhemel zinkt?
Kent gij dat land? - Daarheen - daarheen -
Daar trekt mij 't hart, o mijn geliefde, heen.
Kent gij dat land, waar, op het welig veld,
De gouden vrucht van Ceres golvend zwelt;
Pomona's ooft met keur van verwen gloort,
En door zijn waas 't verlangend oog bekoort?
Kent gij dat land? - Daarheen - daarheen -
Daar trekt mij 't hart, o mijn geliefde, heen.
| |
[pagina 232]
| |
Mijne Ida, ja, ik ken dit schoon gewest,
Waar gulheid nog en eenvoud zijn gevest,
En waar natuur, met schatten rijk bestrooid,
Gelijk een bruid, aanminnig is getooid:
't Is Gelderland! - Daarheen - daarheen
Trek dáár met mij, o mijn geliefde heen!
Dan klimmen wij die heuvlen vrolijk op,
En staren, diep verrukt, van hunnen top;
Dan rusten wij in 't fraaiste bloemendal,
Bij vooglenzang, aan beekjes van kristal.
Mijne Ida, kom! - Daarheen - daarheen -
Trek dáár met mij, o mijn geliefde, heen!
Dan wandlen wij dat golvend graanveld door,
En aadmen bloemengeuren op ons spoor;
Dan lokt Pomona's ooft ons tot genot,
En 't zoet der min bekroont ons heilrijk lot.
Mijne Ida, kom! - Daarheen - daarheen -
Trek dáár met mij, o mijn geliefde, heen!
Wij bezitten ook van Ten Hoet een prozawerkje: het Geldersch Lustoord of Beschrijving van de stad Nijmegen en derzelver omstreken, waar achter ook een lofgedichtje Aan Mijn geboorteplekje voorkomtGa naar voetnoot1. R.A. |
|