Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
van Albertus Alberthoma (gedrukt te Groningen, bij B. Greydanus 1758), eene klagte, die wel onder de jammerlijkste kan geteld worden: Wat wonder? daar zoo veele sneven,
Uitblaasen de adem van hun leven;
't Is boô op boo: de een' volgt de aar.
Men hoort de naare doodklok luijen,
O felle slagen! stormen! buijen!
Te meer, wijl 't treft de Priesterschaar.
Daar nu ons Gruno's groote wonder,
Helaas! zo snel duikt grafwaarts onder,
Tot droefheid van den Zionyt:
Zou dan mijn oog geen water schreijen?
'k Had met haar gruis geen meedelijen,
O droeve dag! O Rouwe tijd!
Zoo jammert Heins in 29 coupletten voort; hij stort volle traanen beeken van water, zoo dat zijne oogen eene waterwel gelyken, en wij waarlijk medelijden met hem gevoelen. J.C.K. |
|