Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 190]
| |
Duyn 1732. Uit de veeren kent men den vogel. Wat men van Groenvelt te wachten heeft, is genoegzaam op te maken uit eene zamenspraak tusschen een Dronkaart en Minnaar. Ja slechts uit deze regels: -Dronkaart. 'k Heb voor deze schier altijt,
Onder juffers, omgezworven:
Maar ik ben die plaag nu quyt,
En dat leven afgestorven.
Ik verslijt voortaan mijn jeught,
In veel aangenamer vreught.
Wegh met laffe Maaghdelippen,
Schoon ze blinken als Robijn;
Nu ik kus de glazen lippen,
Vinde ik vreughde, niet in schijn,
Maar in waarheit, bij den wijnGa naar voetnoot1.
J.C.K. |
|