Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Johannes Groenewegen]Groenewegen (Johannes), in het midden der vorige eeuw, Predikant te Werkendam, vervaardigde eenige geestelijke liederen, onder den titel: de Lofzangen Israels waaronder den Heere woont, waarvan den zesden druk, zonder jaartal, nog omstreeks 1824 of 1825 bij Teunis Horneer, te Gorinchem, het licht zag. Het bundeltje is voorzien met eene voorrede van Jacob Groenewegen, een broeder van den Predikant, die er 6 liederen van de zijne onderge- | |
[pagina 188]
| |
mengd heeft. Wij zijn begonnen het boekje te lezen, maar waren niet in staat die lezing te voleindigen, dit zal niemand vreemd dunken, als hij slechts de volgende 8 regels leest: 'k Hoor somtijds ernstig preken,
U knegten op den stoel,
Maar 't hert en wil niet breken,
'k Heb dikwerf geen gevoel:
Daarom moet ik mij wende,
Mij wende, mij wende,
Tot u met mijn elende
Al was 't dan nog zoo koelGa naar voetnoot1.
Op deze Lofzangen Israels, die Groenewegen toch zeker niet voor Joden heeft opgesteld, noch getrokken uit de voortreffelijke geestgewrochten der aloude Profeten; past de doelmatige aanmerking van den geleerden en sierlijken B. ter Haar, als hij schrijft: ‘Hoe geschikt de Christelijke Godsdienst ook zij, om die verheffing des gemoeds te weeg te brengen en te bevorderen, waaruit de aandrang en behoefte ontstaat, om de overmate des gevoels in liederen uittestorten; leert toch de talrijkheid dier voortbrengselen in ons vaderland hoe ligt die verheffing des gemoeds, ook den ongeroepene en ongewijde verleidt, om de ongeoefende hand aan de dichterlijke lier te slaan. Van daar, dat er in dit genre, nog meer dan in elke andere dichtsoort, zóó veel beneden het middelmatige blijft’Ga naar voetnoot2. J.C.K. |