Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Willem de Gortter]Gortter (Willem de) leefde in de zestiende en het begin der zeventiende eeuw. Hij was Lid, misschien factoor, der Rederijkerskamer te Mechelen, welke stad hij, om zijne protestantsche gevoelens, als een ijvrig aanklever der Vorsten van Oranje, in 1620, verliet. Vele zijner sonnetten en balladen zijn opgevuld met den lof van Prins Willem I, van Maurits en van marnix van st. Aldegonde. Ook vindt men van hem in handschrift, het Wilhelmuslied, in 1568 gecomponeert ende gemaket door Jonckheer Philip van Marnix, Heere van Sinte Aldegonde, excellent Poëet. Als proeve van zijne dichttrant laten wij hier volgen een paar coupletten uit zijn gedicht op het verval van den Antwerpschen koophandel. De scheld van ebbe en vloeijen
Weder hier keeren sal,
Met veel schepen die spoeijen,
Vol costelyke goeijenGa naar voetnoot2
Gheladen over al.
'K en kan gheen stadt bevinnen
Zoo Constich sterk bemuert
Onder 's werelds cap binnen,
Die oock staet in myn sinnen
En soo myn hert beruert.
| |
[pagina 181]
| |
'K en sal hier niet versoemenGa naar voetnoot1
Haer te stellen hooch vermaert,
Maer boven Tyrus noemen,
Al die haar willen roemen,
En weert te syn verklaert.
Zijne zinspreuk was: Naer tsier komtt tsoet. |