Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 170]
| |
een' zachten en inschikkelijken aard, gelijk zijne schriften getuigen. Dat hij ook de lier handteerde, ofschoon niet als een eerste virtuoos, blijkt uit een Lied of Gezang, door hem uitgegeven te Amsterdam in 1598 bij N. Biestkens, waarin hij klaagt over de oneenigheden, die onder de Doopsgezinden ontstaan waren, alsmede over de ligtvaardige bannen en oordeelen daaruit voortvloeijende. Dat lied is ons nimmer voorgekomen, maar te oordeelen naar het stuk, dat zijn levensbeschrijver er van mededeelt, verlangen wij niet naar de rest: Och! laaten wij ons nu voor God verkleenen,
Van harte weenen,
En bidden, dat
Hij voor haat Liefde wil verleenen
Ook harten reeneGa naar voetnoot1,
Daarin zijn schat
Daardoor na vrede jaagen
Nu, en tot allen dagen.
Zoo noemt ons God zijn kinders fijn,
En Hij ons Vader; verstaat wel mijn.
Geheel in de smaak van vader Datheen, wiens rijm ons walgt. Het kan zijn ‘dat (gelijk zijn levensbeschrijver wil) de eenvoudigheid van het rijm ter zijde gesteld zijnde, en meer op de bedoelde zaake, dan wel op de woorden lettende, men hier uit klaarblijkelijk 's Mans hartelijke welmeenendheid, en zucht voor de Liefde, Vreede en Eensgezindheid, ontdekt;’ wij zouden echter wenschen dat hij ze in eene meer dichterlijke taal had uitgedrukt. Nog heeft hij uitgegeven: ‘Verzamelinge | |
[pagina 171]
| |
van sommige aandachtige, en leerachtige geestelijke Lidekens, en Psalmen Davids, uit eenige Boeken, die te vooren gedrukt zijn, te zaamen gevoegd, met nog eenige Liedekens, die nooit in druk geweest zijn, (denkelijk van zijne hand) de welke tot Gods eere, zoo wel in 't vergaderen der Predicatien, als in 't scheiden, gezongen moogen worden.’ Te Amsterdam bij bovengenoemden in 1597. De spelling van dezen titel is zigtbaar door den uitgever, veranderd.Ga naar voetnoot1 J.C.K. |