Nieuw biographisch, anthologisch en critisch woordenboek van Nederlandsche dichters. Deel 2
(1845)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Jonkhr. Jacob van der Dussen]Dussen (Jonkhr. Jacob van der) van een in het staatkundige vermaard Goudsch geslacht, en welke in 1820 overleed, gaf reeds bij zijn leven verschillende geschriften uit, hoe wel hij zeer nedrig was. In Bilderdijks Poezy, staat van zijne hand het Geluk, een dichtstukje, dat hij aan Bilderdijk in diens uitlandigheid toezond en waaruit wij het slot hier overnemen: Hy, die zuiver van geweten,
Die, te vreden met zijn' staat,
Zich door dwazen lust naar beter,
Niet (te dol!) versling'ren laat;
Die bezeft dat all 't geschapen
Niet bestaat voor hem alleen;
Dat een onheil, schoon hem grievend',
't Nut kan zijn van 't algemeen;
Zal 't Geluk, 't geen 't ijdel pogen
Van den dwaas, die 't najaagt, tart,
Daar 't zig neêrzet in zijn woning,
Vrolijk drukken aan zijn hartGa naar voetnoot1.
Bilderdijk zegt er van in zijn Voorberigt voor dat deel, reeds in 1803 uit Brunswyk gedagteekend: ‘'s mans zedigheid ongewoon als schrijver te brallen of zich den poëtischen eerlauwrier aan te matigen, waar hij hooger recht op bezit dan velen, die er zich op verheffen, verkiest in de naamloosheid van dezen bundel te schuilen.’ Nogmaals laat hij, Bilder- | |
[pagina 59]
| |
dijk, die zich noode begaf tot het prijzen van anderen, aldus zich uit in Van der Dussens lof, als hij, in de Vaderlandsche Oranjezucht (1805), bl. 91 zegt, in een vers aan de toenmalige Erfprinsesse van Oranje en Nassau: 't Waar onbescheiden trots, zich in de rij te stellen,
Waar Van der Dussen zingt, en aan het voorhoofd is.
Van der Dussens vers over het Geluk is ook opgenomen in de Mnemosyne van Tydeman en Van Kampen, (1819), D. VII, bl. 293-300. Reeds in 1791 gaf hij, te Amsterdam in 80, zonder naam uit: het Hoogste Goed, Leerdicht, hetgeen door hem met zijnen naam in eene vermeerderde uitgave herdrukt werd in 1820 te 's Hertogenbosch, 80, onder den titel van: Proeven van Overzetting uit het Engelsch. B.N. |
|